Intrede in het hemelse huis. Ontmoeting met oude bekenden. Het blinde zoeken van de graaf naar Jezus. Eindelijk gevonden

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 145 / 150 »»
[1] Op hetzelfde moment gaat de deur wijd open. Een onbeschrijflijke pracht straalt de binnentredenden vanuit de eerste zaal tegemoet en een enorme menigte, gehuld in geplooide gewaden als van de fijnste byssus, begroet de binnenkomenden hartelijk. Aan het hoofd staat de generaal met naast zich de monnik Thomas en Dismas.
[2] Als de graaf de generaal ziet en herkent, vliegt hij zeer verheugd zijn oude vriend om de hals, kust hem en zegt vol vuur: 'Wees duizend keer gegroet in een beslist beter leven, mijn beste, oude, goede vriend en broeder! O, wat ben ik gelukkig je terug te hebben gekregen! Jij bent zeker al overgelukkig en God de Heer zal ook mij niet ongelukkig laten. Alles had ik eerder verwacht dan jou hier terug te zien. Hoe is het jou dan vergaan direct na je aankomst hier, en wat doe je hier eigenlijk precies?'
[3] De generaal beantwoordt de groet en zegt daarop: 'Mijn beste vriend, van iets doen is hier helemaal geen sprake. Alleen maar van genieten van al datgene, wat de grenzeloze goedheid en liefde van de Heer Jezus ons in de grootste overvloed schenkt. Wanneer het genot der gelukzaligheid niet verbonden zou zijn met een wonderbaarlijke verscheidenheid, zou men werkelijk met Job moeten uitroepen: 'O Vader, beste Vader, hou toch eens even op met zegenen!' Ja vriend, hier leert men Christus pas echt kennen! Maar ik hoef je verder niets te vertellen, want het verdere verloop zal je alles duidelijk maken. Wil je iets begrijpen van de wijsheid, almacht en liefde van de Heer, zie dan alleen maar eens naar de pracht van deze zaal en je zult al enigszins een idee krijgen van Christus, de enige Heer van hemel en aarde.'
[4] De graaf zegt: 'Wat weet je van Hem? Heb je misschien al het geluk gehad om Hem, de Allerheiligste, te zien? Is Hij al hier geweest of waar vandaan zal Hij komen? Hoe zal ik Hem meteen herkennen? Weet je, ik houd zo ontzettend veel van Hem, dat zonder Hem al deze pracht mij voor zou komen als een uitgestorven huis. Wees daarom zo goed om me direct op Hem attent te maken! 0 God, wat een aanblik zal dat zijn, als ik mijn Schepper zal aanschouwen!'
[5] De generaal glimlacht fijntjes bij dit naarstige vragen van de graaf en zegt: 'Maar vriend, je komt me hier voor als iemand, die door de bomen het bos niet meer ziet! Zeg me toch eens, hoe jij je dan Jezus de Heer zo ongeveer voorstelt? Daarna zal ik je iets zeggen, dat je ten zeerste zal verrassen.'
[6] De graaf zegt: 'Welnu, ik stel mij Christus als God de Heer in een onbeschrijflijke glorie voor, omgeven door Zijn apostelen en talloze engelenkoren. Er staat immers in de Schrift, dat Hij zal wederkomen op zwevende lichtwolken der hemelen, waaruit zeker triljoenen bliksemschichten de oneindigheid in zullen schieten. Zo stel ik me Christus de Heer voor. Zeg jij me nu, wat je mij beloofd hebt.'
[7] De generaal zegt: 'Broeder, je hebt een totaal verkeerde voorstelling van Christus de Heer! Zoals gezegd, je ziet door de bomen het bos niet meer. Wij allen hebben hier duidelijk gehoord, hoe onze allergrootste Vriend jou de herkenningstekens heeft gegeven en je ook heeft beloofd, dat de Heer tegelijk met jullie in dit huis zal aankomen. Wel, kijk nu maar eens uit naar iemand die precies op Hem lijkt. Vind je zo iemand, houd hem dan voor de Heer. Want ik zeg je, de Heer, God Jezus, is hier even eenvoudig en zonder praal als Hij op aarde was. Van een of andere pracht en praal is bij Hem geen spoor te herkennen.'
[8] De graaf zegt: 'Juist, juist, precies zo heeft deze hoogst beminnelijke vriend het ons buiten gezegd, maar ik zal heel wat tijd nodig hebben voordat ik klaar zal zijn met het één voor één bekijken van deze talrijke aanwezigen. De zaal is enorm groot en fel verlicht, de aanwezigen stellen zich, als op commando, op in het gelid. Zo zal ik met het zoeken toch eerder klaar zijn dan ik aanvankelijk dacht. Daar in de eerste rijen vind ik niemand, die op Hem lijkt. Ook verderop kan ik niemand vinden. Ik kan hier weliswaar degenen die verderop staan evengoed waarnemen als degenen die vlakbij staan, maar onze lieve, goede vriend schijnt daaronder geen tweelingbroer te hebben. Daar helemaal achteraan ontdek ik nog een groep, die ik wat nader zou willen bekijken, als het toegestaan zou zijn.'
[9] De generaal zegt: 'Ga gerust je gang, geen enkel bezwaar. Want hier heerst de meest volkomen vrijheid!' Daarop begeeft de graaf zich met de hem nog onbekende vriend naar de bovengenoemde groep. Als hij echter met zijn vriend in hun nabijheid komt, valt het hele gezelschap, door grote eerbied bevangen, op het aangezicht en roept: 'Heil zij U, heil zij U, heil zij U, Hoogverhevene!'
[10] De graaf schrikt gewoonweg van deze verandering van houding en zegt tot zijn begeleider: 'Wel, moet je dat zien! Ik wilde hen met jou vergelijken en nu liggen zij allemaal voor ons op hun aangezicht en roepen tot God weet wie: 'Heil zij U!' Zou dat op een van ons betrekking hebben, of is Jezus misschien al zichtbaar hier aangekomen?' De vreemdeling zegt: 'Wacht nog even, deze groep zal zich spoedig weer verheffen en dan kun je met je onderzoekingen weer verdergaan.'
[11] Op een geheime wenk van de Heer verheft de hele groep zich weer. De graaf ontdekt dat zij uit louter vrouwelijke personen bestaat en zegt daarop: 'Beste vriend, bij mijn weten was onze Heiland Jezus op aarde een volmaakte man en Hij zal in Zijn eeuwige Godsrijk zeker geen vrouw geworden zijn! Daarom denk ik dat er hier, wat mijn doel betreft, niet veel te ontdekken valt. Maar nu zou ik graag van hen willen horen, waarom zij daarnet 'Heil zij U' hebben geroepen.' De begeleider zegt: 'Ga erheen en vraag het hun!'
[12] De graaf nadert bescheiden de groep, maar deze roept tegen hem: 'Terug, terug! Met jou hebben wij niets te maken, want jij bent een zondaar in Gods huis!'
[13] De graaf treedt terug, maar zegt nog tegen de groep, die zich zelf nog niet lang in dit huis bevindt: 'Nou, pas maar op, dat wij jullie met je zogenaamde pauselijke heiligheid niet een toontje lager laten zingen! O jullie kieskeurige grieten, ik geloof dat deze vriend van mij en ik zeker zo heilig zullen zijn als jullie! Kom, beste vriend, laten we verder gaan, want met deze schepselen valt niets te beginnen! Hun echt jezuïetachtige, schijnheilige hoogmoed is voor mij onuitstaanbaar!'
[14] De begeleider zegt: 'Ach vriend, dat moet je zo niet opvatten. Hier moet alles met het grootste geduld worden verdragen. Dezen zijn nog niet helemaal in goede orde, maar zij zijn niet ver meer van hun doel af'
[15] De graaf zegt: 'Al goed, maar ons als misdadigers terugwijzen is een beetje vreemd. Maar in godsnaam, het zij zo. Had ik maar vast mijn doel bereikt. Het is mij onverklaarbaar, dat ik hier bijna voor niets anders dan alleen maar voor Jezus de Heer belangstelling heb. Al deze werkelijk hemelse schoonheden zijn voor mij als beelden zonder ziel, zolang die Ene er niet is. Hier, waar men op het punt staat om als geest de volmaakte geest Gods te kunnen zien, wordt voor iemand het bestaan onverdraaglijk wanneer men Hem niet te zien krijgt, die als enige alles in alles is. Als jij, beste vriend, weet waar Hij zich nu bevindt, wijs mij Hem dan aan, zodat ik Hem tenminste van veraf mag zien!'
[16] De begeleider zegt: 'Mijn beste vriend en broeder, het zal wat moeilijk gaan om jou Jezus in de verte aan te wijzen, want wie Jezus niet eerst van heel dichtbij te zien krijgt, kan Hem ook in de verte niet ontwaren. Je moet Jezus alleen in jouw nabijheid wensen te zien, dan zal je wens ook in vervulling gaan.'
[17] De graaf zegt: 'Achtenswaardige vriend, dat zou wel zeer te wensen zijn, als ik Zijn heilige nabijheid maar zou kunnen verdragen. Zelfs de hoogste engelen zouden niet in staat zijn om Zijn nabijheid te verdragen; hoe zou ik dat dan kunnen?' De begeleider zegt: 'Vriend, wanneer echter Christus de Heer precies zo voor je zou staan en net zo met je zou spreken als Ik nu, zeg Me eens, zou je dan ook nog zo' n heilige vrees voor Hem hebben?' De graaf zegt: 'Wel, ik denk, dat het dan wel wat gemakkelijker voor mij zou zijn. Het zou me dan altijd nog wel wat zwaar vallen, omdat ik wel zou moeten bedenken wie Hij is en wie ik ben: Hij het oneindige Alles, en ik het volmaakte niets. Toch zou het me daarbij lichter te moede moeten zijn dan wanneer Hij met vertoon van Zijn hemelse gezag zou komen.'
[18] De begeleider zegt: 'Goed, wat zou je dan doen, als Ik Zelf Christus zou zijn en Mij om bepaalde redenen nu pas aan jou bekend zou maken? Wat zou je dan voor een gezicht zetten?'
[19] De graaf zegt: 'Luister eens vriend, dat betekent een arme drommel als ik toch wat al te hard op de proef stellen! Werkelijk, hoge vriend, als jij het tenslotte toch zelf zou zijn, dan zou ik toch zeker voor de hele eeuwigheid sprakeloos zijn! Maar zeg het mij liever duidelijk, zodat ik van louter eerbied, liefde en ontsteltenis meteen moge vergaan!'
[20] De begeleider zegt: 'Ja vriend, Ik Zelf ben het, en als je het moeilijk kunt geloven, vraag het hun hier, zij zullen het je zeggen! Jouw liefde heeft Mij zo tot jou getrokken!'
«« 145 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.