De patheticus wordt door Robert terechtgewezen. De goedhartige heldin spreekt hem tevergeefs toe

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 64 / 150 »»
[1] De patheticus laat nu de heldin staan en begeeft zich naar Robert, om hem er eerbiedig op te wijzen, wat een laag bij de grondse wezens hier in de geestenwereld zijn voorname huis verontreinigen. Zou hij zulke wezens niet ergens anders heen kunnen sturen?
[2] Robert zegt: 'Mijn waarde vriend, dat gaat hier onmogelijk. Ziet u, op aarde wilden we immers niets anders dan in ieder opzicht volkomen gelijke rechten voor de mensen bereiken. Wat echter op aarde niet te realiseren was, wordt ons hier nu overvloedig aangeboden. En dat is een waar geschenk van de allerhoogste heerser over alle hemelen en werelden. Wilt u nu in deze geheel vrije toestand, die God Zelf ons hier geeft, echter gelukkig zijn, overschat dan nooit uw waarde als mens. Bedenk heel goed, dat alle mensen die u hier ziet, dezelfde God tot Schepper en Vader hebben. Dan zult u deze mensen ook waarlijk liefhebben en oprechte wederliefde ondervinden, hetgeen hier het enige is dat het geluk voor allen teweeg brengt. U zult dan ook nooit uw toevlucht hoeven te nemen tot het verdedigen van uw eer, maar uw eigen hart zal u de allerbeste rechtvaardiging verschaffen in de harten van uw broeders en zusters. Overigens hoeft u er zich helemaal geen zorgen over te maken of mijn huis door deze arme wezens wordt verontreinigd of niet, want daar is al voor gezorgd. Ook moet ik u eerlijk bekennen, dat deze heldin met haar radde tong mij liever is dan u. Zij is, zoals ze is, een Weense, en heeft daarbij een goed hart. U bent echter een gepensioneerde hof-filosoof, die zich alleen met 'u' laat aanspreken, zonder te bedenken dat we hier allemaal broeders en zusters zijn. Zegt u zelf eens, wie me hier dierbaarder zou moeten zijn, u of die Weense, in haar volle oprechtheid?'
[3] De patheticus maakt een buiging voor Robert en zegt: 'Als achtenswaardige heren hier zo worden aangesproken, dan vraag ik of u mij wilt veroorloven weer naar buiten te gaan, want hier stinkt het van de platvloersheid en van het gepeupel!'
[4] Robert zegt: 'Vriend, in dit huis bevindt zich nergens een kerker, noch een keten, behalve die van de liefde! Wilt u zich deze niet laten welgevallen, dan kunt u net zo vrij weer naar buiten gaan als u bent binnen gekomen. Alleen moet ik er helaas aan toevoegen, dat het voor u een beetje moeilijk zou kunnen worden dit huis van liefde weer binnen te gaan. Want het zou heel goed mogelijk kunnen zijn dat dit huis uit uw gezichtsveld zou verdwijnen, zodra u de eerste stap naar buiten doet. U weet nu waar u aan toe bent. Maar u bent vrij en kunt doen wat u wilt.'
[5] Nu schrikt de patheticus en weet niet wat te doen. Maar onze heldin komt er snel bij en zegt: 'Kom nou, blijf toch! En doe niet zo verwaand! Kijk, ik ben allang niet meer boos. Mij heeft het alleen maar een beetje gehinderd, dat u onze lieve Heer iedere genade en barmhartigheid hebt willen ontnemen. En toen heb ik u dus mijn mening gezegd, maar ik bedoelde het niet zo kwaad! Maar u had mij wel op kunnen vreten van woede, als het u mogelijk was geweest. Daarna bent u mij gaan aanklagen en had u graag gehad dat ik werd gestraft. Maar de heer Blum is gelukkig een beetje verstandiger dan wij tweeën, en zodoende hebt u niets kunnen bereiken en daarover bent u nu teleurgesteld. Laat dat nu maar zitten, wees niet meer boos en blijf maar hier. Naderhand komt alles wel weer voor elkaar. We zijn toch louter mensen vol gebreken en moeten daarom wat geduld met elkaar hebben. Het zou me wat moois zijn, wanneer wij ons hier als geesten ook nog beledigd zouden voelen! Komt u toch weer bij ons. De oude Frans die lange tijd uw schoenpoetser was, zal u wel weer op het goede spoor zetten! Nou, bent u nu nog boos op mij?'
[6] De patheticus zegt: 'Nee, ik ben niet echt boos op jou, want dat zou me niet tot eer strekken, omdat jij, om zo te zeggen, bij mij vergeleken toch niets bent! Maar in jullie midden, waar zo'n vreselijk ordinaire sfeer heerst, kan ik mij niet meer begeven; dus zal ik me hier in de kring der notabelen ophouden. Jij kunt dus weer gaan!' De heldin zegt: 'Pas maar op, dat die notabelen niet misselijk worden van u, verwaand leeghoofd! Wie denkt u wel, dat u bent? Ik ben wel een echt jolige Weense meid, maar slecht ben ik nou ook weer niet. Wanneer ik voor u echter te min ben, dan zoekt u toch een betere uit! Daar staan er meteen al een paar dozijn! Ga daar maar heen en probeer uw geluk! Die zullen u wel zeggen, hoeveel u waard bent!'
[7] De heldin begeeft zich weer te midden van haar groepje. De patheticus trekt echter zijn neus op en doet, alsof hij die vlotte spreekster helemaal niet gehoord heeft.
«« 64 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.