Het huwelijksparadijs van de patheticus verduistert. Het ware gezicht van de echtgenote

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 71 / 150 »»
[1] De patheticus vertelt verder: 'Ik zag nu niets anders voor me dan een paradijs, omdat ik mijn doel had bereikt. Maar helaas kwamen er maar al te gauw donkere wolken opzetten boven mijn paradijs.
[2] Mijn Emma werd steeds meer geplaagd door haar geweten, omdat ze haar vader had verlaten. Daardoor werd ze van dag tot dag neerslachtiger, betreurde haar stap en verwenste het uur, waarop ze voor het eerst kennis met mij had gemaakt. Verder kreeg ze ook steeds meer heimwee, zodat ik me ernstig zorgen over haar begon te maken. Ik deed al het mogelijke om haar andere ideeën over het leven bij te brengen, maar al mijn moeite was tevergeefs. En zo bleef me al na verloop van een jaar niets anders meer over dan mijn dienst in Engeland te verlaten en als welgesteld burger met mijn wederhelft naar Wenen terug te keren.
[3] Daar aangekomen, wilden we naar Emma's vader om zo mogelijk zijn vergeving te verkrijgen. Maar hij was helaas heengegaan, waarschijnlijk meer van verdriet dan vanwege een zenuwziekte!
[4] Toen was het helemaal mis met mijn Emma. Haar hoogmoedige zusters maakten haar de bitterste verwijten en maakten haar als het ware uit voor moordenares van haar vader, die stervend nog zijn handen naar zijn onvergelijkelijke Emma zou hebben uitgestrekt! Zulke berichten brachten haar in het ziekbed, waaraan ik verscheidene duizendjes kwijtraakte. Toch werd ze weer beter en verlangde niet zelden offers van mij die ik me nauwelijks kon veroorloven, maar die ik voor haar desondanks met alle liefde bracht. Het toeval wilde nu dat haar zusters na enkele jaren stierven, waardoor mijn vrouw, moeder van twee dochters, de enige erfgename werd van een groot vermogen. Dan zou je toch denken dat dit mijn Emma weer wat vrolijker en ten opzichte van mij meer toegenegen zou maken.
[5] Maar na het aanvaarden van de erfenis ondervond ik pas wie zij was en wie ik zelf was! Haar vroegere zielsziekte was spoedig na het ontvangen van de erfenis genezen. Maar daarvoor in de plaats trad een andere, namelijk de onverzadigbare zucht naar pracht en praal en allerlei soorten genoegens.
[6] Eens gaf ik haar in alle liefde te kennen, dat zo'n leven niet goed kon zijn en dat zij mij in feite veel ongelukkiger had gemaakt dan ik haar. Dat ik in Engeland reeds admiraal had kunnen zijn, als ik niet omwille van haar mijn officierspositie had verkocht en naar Wenen was verhuisd. Toen ik haar dat in tranen zei, brak de hel helemaal los! Zonder mij één woord terug te zeggen, liep ze haastig naar haar kamer, bracht mij papieren ter waarde van tweehonderdduizend gulden en sprak: 'Hier, mijn heer gemaal, varkenshouder van geboorte, ontvang hierbij wat ik u wellicht heb gekost! Verlaat mijn woning en zoek maar een andere! Ook staat het u vrij om die twee blagen van kinderen mee te nemen, want met dergelijke schepsels, die een boerenjongen helaas bij mij in mijn verblindheid heeft verwekt, kan ik me niet bezighouden. Adieu, we zijn quitte!'
[7] Met deze woorden sloeg ze de deur achter zich dicht en ik stond daar als versteend met mijn twee lieve, huilende dochtertjes. Na enkele uren ging ik zelf naar haar toe, maar werd_niet toegelaten. De kamerdienaar zei me dat mevrouw de barones wenste dat ik het huis op staande voet zou verlaten. Ik maakte de kamerdienaar duidelijk dat hij aan mevrouw moest doorgeven, dat ik noch haar geld noch haar huis nodig had. Ik zou me met mijn eigen eerlijk verdiende vermogen samen met de twee kinderen wel redden.
[8] Daarop spoedde ik me meteen naar mijn kamer en riep mijn bedienden bij me. Ik gebood hun: 'Pak vlug al mijn spullen bij elkaar, want we moeten vandaag nog het huis verlaten. Laat een van jullie nog enkele dagloners halen, zodat de zaak wat vlotter verloopt!' Mijn bedienden zetten grote ogen op en trokken lange gezichten, maar voegden zich ijverig naar mijn bevelen.
[9] Toen ik goed en wel bezig was met pakken, klopte iemand op mijn deur. Wie was daar? Mijn goede generaal-majoor, die juist op die dag in Wenen was voor zaken. 'Wat zie ik nu, wat doet u? Gaat u hier weg?', waren zijn woorden. Ik vertelde hem natuurlijk wat er allemaal gebeurd was en dat ik aan dit alles niet de minste schuld had!
[10] De generaal wist eerst niet of hij moest lachen of zich moest ergeren. Pas na een poosje had hij zich hersteld en sprak: 'Arme, beste vriend, doe maar rustig aan. Als uw gemalin zó is, wees dan van ganser harte blij dat u op zo'n nette manier van deze adellijke dame bent afgekomen! Maar behoud deze waardevolle papieren voor uw kinderen, want het zou niet verstandig van u zijn om haar deze aanzienlijke som zonder meer terug te geven!'
[11] Terwijl de generaal mij zo troostte en raad gaf, trad de kamerdienaar van mevrouw nors het vertrek binnen en zei: 'Mevrouw laat u zeggen dat zij datgene wat zij u als schadeloosstelling gaf, onder geen voorwaarde meer terug wil nemen! Zou dit te weinig zijn, dan is zij bereid u nog meer te geven!' Ik beet me op mijn lip van ergernis en kon echt geen woord meer uitbrengen. Maar de generaal nam voor mij het woord en zei: 'Zegt u tegen mevrouw dat deze 200.000 gulden slechts een geringe aalmoes zijn voor de offers die deze man voor haar heeft gebracht! De eer van een officier, zoals hij er een was, kan men met een dergelijke aalmoes niet afkopen. Laat mevrouw daarom maar in de grote kas grijpen en deze man van eer, die zijns gelijke niet heeft, zijn door haar met voeten getreden eer vergoeden! Zegt u maar tegen mevrouw, dat ik, vorst N.N., vader van deze mijn geliefde zoon, dit van haar eis! En zeg haar ook dat zij het nooit moet wagen zijn naam te dragen! Hebt u dit goed begrepen?' De kamerdienaar boog tot op de grond en ging.
[12] Korte tijd later ging de deur open en de barones viel voor de generaal op de knieën en smeekte hem en mij handenwringend om vergeving. Ze had het over een ziekelijke bui, die haar overhaaste reactie veroorzaakt had, en God weet wat ze verder nog allemaal bij elkaar ratelde.
[13] De generaal liet haar uitspreken en zei toen onbewogen kalm: 'Mevrouw, ik kende uw bekrompen vader en ik ken u. De appel valt niet ver van de boom en zodoende zult ook u, mijn beste, niet veel beter zijn. Uw ex-man hier is dan wel niet mijn bloedeigen zoon, maar omdat ik geen kinderen heb, heb ik het bij onze goede keizer gedaan gekregen dat hij hem als mijn rechtmatig aangenomen zoon ondertussen de titel van graaf officieel heeft toegekend. Zou ik vandaag of morgen komen te overlijden, dan is hij vorst! Begrijpt u mij? En zouden andere hoogadellijken de keizer ertoe kunnen bewegen hem deze vorstentitel heimelijk te onthouden, dan blijft hij in ieder geval toch mijn zoon en de enige erfgenaam van al mijn bezittingen. Mijn zoon hier heeft noch uw huis, noch uw vermogen nodig. Maar u hebt als barones zijn eer geschonden, en daarvoor verlang ik als zijn vader een genoegdoening van een half miljoen! Begrijpt u mij, mevrouw?' De barones zegt: 'Doorluchtige heer schoonpapa, niet slechts een half miljoen, maar mijn hele vermogen geef ik, als u mij maar wilt vergeven en mij mijn geliefde gemaal niet afneemt!'
[14] Daarop antwoordt de generaal weer: 'Ja, ja, lieve dochter, nu u voor het eerst hebt vernomen dat deze 'varkenshouder', zoals u hem pleegt te noemen, mijn zoon is, voelt u weer liefde voor hem! Maar op deze manier zal het moeilijk weer goed komen. Ga daarom naar uw kamer terug, want ik heb mijn zoon gewichtige zaken mee te delen.' Emma smeekt nu nog intenser om vergeving en zweert bij alles wat haar heilig is, dat zij liever haar leven lang met mij varkens zou hoeden, dan me ook maar één minuut te verlaten! 'Goed', sprak daarop de generaal, 'dat zullen we wel zien! Ik ben zo vrij om u meteen aan uw adellijke tand te voelen en we zullen zien, hoe u deze proef doorstaat!' Emma zegt: 'Doet u maar met mij wat u wilt, slechts als lijk zal ik me van mijn gemaal laten scheiden!' De generaal zegt: 'Welnu, geliefde barones, dat zal dadelijk wel blijken! Verwacht maar geen tweede proef van mij, want ik heb u al op de proef al gesteld, en voor de helft hebt u deze slecht doorstaan. U bemint mijn zoon, omdat u hem na mijn bekentenis daar ongetwijfeld voor aanziet. Maar zo is het niet! Ik zei dit alleen maar om u op de proef te stellen en u daardoor afdoende van het schandelijke van uw aristocratische hoogmoed te overtuigen. Toen uw lichtgelovigheid niet langer de stinkende varkenshouder, maar een vorst in uw gemaal ontdekte, begon u weer zoete broodjes te bakken! Maar wat gaat u nu doen, als ik datgene wat ik gezegd heb om u op de proef te stellen, weer herroep en zeg: 'Uw mij boven alles achtenswaardige gemaal is toch maar de zoon van een boer?'
[15] Toen Emma dat hoorde sprong ze ijlings op en riep: 'Wat! Behandelt men zo de dochter van de rijke baron N.N.? Dus mijn gemaal is geen vorst maar slechts een boerenzoon en een in Engeland nieuwbakken gentleman! O, dat is schandalig, dat is onvoorstelbaar gemeen! Mij, een barones van de hoogste adel, als een onnozele gans te bestempelen! Kamerdienaar!' De kamerdienaar vraagt: 'Wat wenst mevrouw de barones?' Emma zegt: 'Ga onmiddellijk naar mijn vertrek en haal de papieren die op mijn tafel liggen, zodat ik deze boer zijn gekrenkte eer kan vergoeden!' De generaal zegt: 'Is niet nodig, mevrouw. Ik wist wel dat de tweede proef slechter zou uitvallen dan de eerste. U bent en blijft, wat u bent; u begrijpt mij hopelijk? En mijn werkelijke zoon hier blijft echter ondanks zijn boerenafkomst dat wat ik u eerder heb meegedeeld. En gaat u nu maar verder!'
[16] Bij deze woorden keert Emma zich nog eenmaal om en zegt: 'Uwe hoogheid, u had de goedheid mij daarnet te zeggen dat ik deze proef slecht doorstaan heb, maar u denkt er niet aan dat dit hele, door mij goed doordachte optreden niets anders was dan een indringende vraag aan mijn heer gemaal of hij nog wel van mij houdt. Want ik moet nu eerlijk bekennen, dat mijn heer gemaal zich nu al bijna anderhalf jaar lang onbegrijpelijk koel tegenover mij heeft gedragen, wat mij helemaal ongelukkig maakte. Ik gaf hem vaak te verstaan, dat ik niet meer datgene voor hem betekende, wat ik eerst voor hem was! Maar daarop had mijn vorstelijke heer gemaal altijd duizenderlei verontschuldigingen. Dan moet er toch iets mis zijn!
[17] Ik ben nu zeer rijk en kan van alles doen om het hart van mijn gemaal te doorgronden. Ik gaf partijen en bals, en liet me door edellieden het hof maken om te zien, of hij niet toch eens een beetje jaloersheid zou laten blijken. Maar al mijn moeite was tevergeefs. Hij scheen het zelfs wel goed te vinden, dat ik me beter met anderen kon onderhouden dan met hem! Lang verdroeg ik deze smaad die mijn hart werd aangedaan. Daar zijn koele houding ten opzichte van mij slechts toenam en hij mijn slaapkamer ook niet meer leek te kunnen vinden, nam ik juist het besluit dat ik vandaag ten uitvoer bracht, om zo een laatste, ernstige vraag te richten aan zijn hart!
[18] Maar ook dit bleef zonder enig resultaat. Omdat ik buiten mijn schuld zijn liefde helemaal heb verloren, laat haar dan in godsnaam maar verloren zijn!
[19] Werkelijk, hoogheid, ik spreek nu de volle waarheid: zolang ik nog onbemiddeld aan zijn zijde stond, had hij mij lief met een kracht, die ik nauwelijks kon begrijpen. Toen ik echter enige erfgename werd van een groot vermogen, was het voor hem afgelopen! Niet alleen uitte hij tegenover mij geen vreugde daarover, maar hij ergerde er zich regelmatig aan en zei me vaak recht in mijn gezicht: 'Jouw geld zal een vloek, nooit echter een zegen over dit huis brengen!' Denkt u, hoogheid nu eens na over mijn situatie en oordeelt u dan of ik wel zo'n infame zondares ben, als u en uw aangenomen zoon nu menen!'
«« 71 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.