Helena’s ongeduld wordt tot rust gebracht. Mozes en David spreken. Helena's tussenspraak en Davids narede

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 80 / 150 »»
[1] Nu vraagt Helena Mij heimelijk: 'Maar Heer, mijn liefste Jezus, U hebt tegen mij gezegd, dat U het eerst zou spreken. En nu spreken steeds de anderen en U zegt er eigenlijk helemaal niets op en verschijningen komen er ook niet. Wat moet ik daar nu van denken? Ik vraag U, legt U mij dat toch eens uit!'
[2] Ik zeg: 'Lieve Helena, heb wat geduld, alles zal je straks wel duidelijk worden. Het eerst gesproken heb Ik immers toch al door een hoogst belangrijke vraag voor te leggen aan al diegenen die rond deze vergadertafel zitten. Nu moeten ze immers hun visie geven op de door Mij aan hen gestelde vraag. En als ze allemaal gesproken hebben, zal Ik beginnen te spreken.
[3] En zie, Ik kan met spreken beginnen wanneer Ik maar wil, en toch ben Ik steeds de Eerste en Mijn woord is eveneens altijd het eerste, omdat Ikzelf de Eerste ben! Begrijp je dat? Wees nu maar weer rustig en luister heel goed naar wat Mozes gaat zeggen. De verschijningen zullen naderhand als Ik ga spreken, wel te voorschijn komen. Kijk, Mozes staat al op; dus luisteren we nu naar wat hij gaat zeggen!'
[4] Helena is nu weer rustig. En Mozes spreekt met grote ernst: 'Heer, toen Uw volk smachtte onder de Egyptische tirannie, hebt U mij geroepen en maakte U mij tot redder van Uw volk. Ik leefde aan het hof van Farao en was ingewijd in al de schanddaden en verderfelijke plannen, die deze woesteling voor had met Uw volk. Want zijn boosaardigheid was met de verdrinking van alle eerstelingen van Uw volk nog lang niet bevredigd. In stilte bad ik vaak tot U, dat U Uw volk toch eindelijk eens zou willen verlossen van dit verschrikkelijke juk. Maar U luisterde toentertijd veel minder dan nu!
[5] Toen ik zag dat de woede van de koning van uur tot uur toenam, en er nog bij kwam dat een hoveling een Israëliet erbarmelijk sloeg, greep ik verontwaardigd die ellendeling beet, sloeg hem dood en begroef hem haastig in het zand. De Farao, die dit spoedig vernam, liet me zoeken om me te wurgen. Maar ik vluchtte nog net op tijd naar Midian. Toen ik daar aangekomen was bij de priester Rehüel, die zeven dochters had, kreeg ik weldra één daarvan, die Zippora heette, tot vrouwen werd daarop herder over de schapen van Jethro, de broeder van de priester!
[6] Pas toen ik Jethro' s schapen weidde aan de voet van de berg Horeb, kwam een engel van U tot mij en gebood me met hem mee te gaan naar een doornstruik die hevig brandde. Hier gebood Uw stem mij mijn schoenen uit te trekken, omdat de plaats waar ik stond heilig was. Toen gaf U mij de heilige opdracht naar Egypte te trekken en Uw volk te bevrijden. U gaf mij een staf om daarmee zevenvoudig de Farao te slaan, wiens hart U zo verhard had, omdat hij U niet wilde erkennen.
[7] Zie, O Heer, nu is er meer dan Farao's hardheid in de harten van de vele grote en kleine machthebbers gekomen. Ze offeren niet meer slechts de eerstelingen van hun volkeren omwille van de eer van hun troon, maar sturen vele duizenden naar de slachtvelden en laten hen vechten en elkaar wurgen, erger dan vroeger het geval was bij de meest duistere heidenen. Deze zijn allemaal gedoopt met Uw woord en in Uw naam en hebben Uw wet: 'Gij zult niet doden!' Maar desondanks moorden zij steeds maar door, en zijn doof en stom en blind geworden. Ze horen de stem van hun arme broeders niet en zien niet de grote ellende van de ongelukkigen.
[8] O Heer, hoe lang nog zult U zulke gruwelen van verwoesting blijven aanzien? O Heer, verhef U toch eens, zoals U beloofd hebt! Geef mij de staf weer, waarmee U via mijn hand de hardvochtige Farao sloeg en Uw volk hebt gered! Ik, Uw oude, getrouwe Mozes, ben nu weer bereid op Uw wenk naar de aarde af te dalen om daar alle verharden en verstarden te slaan en Uw kinderen te redden uit hun al te grote nood! O Heer, verhoor Uw oude knecht Mozes en verhoor de beden van Uw bloedende kinderen! Uw naam worde geheiligd en Uw alleen heilige wil geschiede nu, zoals altijd en eeuwig op aarde, alsook in de hemelen!'
[9] Na Mozes staat David meteen op en zegt: 'Heer, aldus sprak eens Uw geest tot mij, Uw knecht: 'Ga zitten aan Mijn rechterzijde, totdat Ik al Uw vijanden aan Uw voeten leg!' Heer, alles wat Uw geest mij openbaarde, is stipt in vervulling gegaan. Alleen de volledige bestrijding van Uw vijanden, de uiteindelijke vernietiging van de hoogmoed met al datgene wat hij veroorzaakt, hetgeen Uw geest mij eveneens heeft geopenbaard, wil maar niet in vervulling gaan. De mensen zijn nog steeds zoals ze waren: negentiende deel slecht en nauwelijks een tiende deel voor de helft goed!
[10] In Uw toorn, Heer, gaf U Uw volk een koning, toen het zonde op zonde stapelde en bovendien ook nog een koning wilde hebben. En deze toorn van U duurt nog steeds voort en er wil maar geen einde aan komen. Want alle volkeren hebben nu koningen en zelfs naar heidens gebruik keizers, die de volkeren steeds tot voorbeeld dienen van de hoogste trots en onverzadigbare hoogmoed!
[11] O Heer, wanneer zult U eindelijk eens die grootste plaag van Uw mensen op aarde wegnemen en Uw oude, heilige, patriarchale grondwet weer instellen? U ziet immers, dat lafhartige en gewetenloze strooplikkers zich nu rondom de koningen scharen en hen uit eigenbelang vleiend ophemelen; en ook dat ze ieder eerlijk mens meteen ter dood veroordelen, wanneer hij het zou wagen een koning de waarheid te zeggen, wat toch noodzakelijker voor hem zou zijn dan het licht in zijn ogen. Iedere tot de koning gerichte, goed bedoelde waarheid wordt als hoogverraad bestempeld en haar verkondiger wordt smadelijk uit de wereld geholpen.
[12] O Heer, tijdens mijn regering stonden de zaken er ook niet mooi voor, maar zo erg is het nog nooit geweest! Want ik prees iedere wijze die mij de waarheid zei. Nu echter is alles omgekeerd. De wijze wordt vervolgd als een verscheurend dier, maar de leugenaar en huichelaar wordt met onderscheidingen getooid!
[13] Heer, zo kan het niet langer! De hel moet maar hel zijn, en blijven waar ze van oorsprong is. Maar het zou haar nooit mogen worden toegestaan om haar heerschappij zo volledig op aarde te vestigen. Heer, daarom vragen wij U allen, dat U eindelijk eens een eind maakt aan de heerschappij van de hel op aarde! Laat er maar koningen zijn, maar laat ze zijn zoals ik het was, opdat de mensen geen duivels worden en Uw naam niet geheel ontheiligd zal worden! Want wie zal U prijzen in de hel en welke duivel zal U loven? Daarom, sta op 0 Heer, en maak al onze tegenstanders te schande! Uw wil geschiede! Amen.'
[14] Geheel instemmend met de rede van David, kan onze Helena zich niet langer inhouden, richt zich vergenoegd op en zegt tegen de spreker: 'Bravo, bravo, mijnheer David! U was werkelijk een goede koning voor de aarde. Als er zulke koningen zouden zijn, dan was het zeker een ware zaligheid om hun onderdanig te zijn! Maar onze tegenwoordige koningen, die helemaal niet meer weten wat een mens is en welke waarde hij heeft, gedragen zich ofwel als 'goden' die van al hun onderdanen, naast een vaak niet op te brengen hoge belasting, ook nog verlangen werkelijk te worden aanbeden, ofwel ze zijn in hun handel en wandel als die wilde dieren, welke zij gewoonlijk als uithangborden in hun wapenschilden voeren. Hoe het de onderdanen van zulke heersers vergaat, dat kunt U zich, mijnheer David, wel gemakkelijk voorstellen! Ik ben er van ganser harte voorstander van, dat zulke heersers die enkel zichzelf hoog achten en hun volkeren volkomen minachten, door onze lieve, goede en almachtige Heer en Vader Jezus op een echt nadrukkelijke manier wordt getoond, dat het nu de hoogste tijd is te beseffen wat zij en hun volkeren waard zijn. Heb ik gelijk, of niet?'
[15] David zegt heel vriendelijk: 'Lieve Helena, jonge nakomelinge van mijn volk, je hebt volkomen gelijk. Ik moet je wijsheid prijzen, want je verlangt wat rechtvaardig en billijk is. _
[16] Er mogen wel koningen blijven, maar ze moeten nu van hun te hoog opgestelde tronen naar hun volkeren afdalen en met hen samen mens zijn en hun verschaffen wat goed en billijk is! Maar eveneens moeten ook de volkeren aan hun koningen slechts eisen stellen, die redelijk en uitvoerbaar zijn. Maar nu worden aan beide kanten de snaren te strak gespannen en daarom zal het wellicht niet eerder beter worden dan wanneer de snaren helemaal springen. De koningen zullen hun volkeren en daarop de volkeren hun koningen slaan!
[17] Maar desondanks staat tussen koning en volk onze enige Jehova Zebaoth, die alles op een voor ons onbekende wijze in de beste orde kan brengen. Het grote werk behoort aan de Heer alleen! Zo, mijn beste, staat het met deze zaak.'
[18] Helena zegt: 'Ja, ja, u bent echt een wijze koning, u hebt gelijk!'
«« 80 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.