De door en door slechte aard van Cado. De Heer over goddelijke tuchtiging.

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)

«« 14 / 153 »»
[1] Daarop zegt Petrus weer: 'Maar je bent toch tijdens je leven op aarde nooit koning geweest! Hoe kun je dan zeggen, dat je in de wieg zou zijn gelegd om te heersen? Je was niets anders dan een bedoeïenenhoofdman en dit alleen maar tijdens de laatste jaren van je leven. Daarvoor was je schaapherder en daarnaast een handlanger van je prijzenswaardige voorgangers. Pas door het schandelijke huwelijk met de oudste dochter van de bedoeïenenhoofdman ben jij hoofdman geworden. Je hebt op aarde dus lange tijd blindelings moeten gehoorzamen en hebt pas de laatste jaren een smadelijke heerschappij over je gemene roversvolkje en je bloedhonden gevoerd. Ik ben dus van mening, dat het heersen je nu juist niet in die mate is aangeboren zoals je het ons hebt verteld!'
[2] Cado zegt: 'Dat is om het even! Wat ik niet wil, dat wil ik absoluut niet! Jullie mogen voor mijn part goden zijn, toch zullen jullie mij niet tot andere gedachten brengen voor je mij een ander hart en een andere wil hebt ingeblazen. Denken jullie dan, dat ik bang ben voor de hel? 0, dan vergissen jullie je deerlijk! Een almachtige God gehoorzamen kan iedere lafaard, maar God hardnekkig trotseren en heel Zijn wijsheid te schande maken kan alleen een sterke geest, die zelfs voor de ergste hel geen angst kent. Gooi me in kokend erts en ik zal jullie bij de hevigste, brandende pijnen hetzelfde antwoord geven, want groot is de geest die zijn Schepper ook onder de grootste pijnen kan verachten! Welke dank zou ik de Schepper ook verschuldigd zijn? Ik ben slechts dan iemand dank verschuldigd, wanneer hij voor mij doet, waarom ik hem heb gevraagd. Ik heb de Schepper echter nooit gevraagd om mij te scheppen. Hij heeft het eigenmachtig gedaan. Het is dan ook schandalig genoeg voor Zijn hooggeprezen wijsheid en macht, dat Hij met mij je reinste knoeiwerk van een schepping tot stand heeft gebracht. Of moet ik misschien ter wille van het behoud van het geheel juist zo zijn als ik ben? Jullie zullen daarom noch op de ene noch op de andere manier iets met mij bereiken. Maak daarom dat je weg komt!'
[3] Nu wordt Cado helemaal zwart en zijn gedaante ontzettend lelijk, zodat Helena heel bang begint te worden. Zijn ogen beginnen te gloeien als die van een dolle hond en hij maakt aanstalten om de beide apostelen aan te vallen, maar Petrus zegt tegen hem: 'In de naam van Jezus gebied ik jou dat jij je tegenover ons rustig gedraagt, anders zul je, als je het waagt om ook maar een vinger naar ons uit te steken, de onverbiddelijkheid van Gods toorn ondervinden!'
[4] Cado beeft nu van woede en wordt van binnen helemaal gloeiend, uiterlijk wordt hij echter ontdaan van alle kleding. Zo staat hij voor ons, afschuwelijk om aan te zien, zonder ons echter te kunnen zien.
[5] Ik vraag nu aan Helena: 'Wel geliefde dochter, wat zegje van deze ziel? Vind je dat er van Mijn kant ook maar iets achterwege is gelaten, dat voor haar redding had kunnen worden gedaan? Je zegt in je edele hart: nee! En zo is het ook. Bij deze geest is alles geprobeerd wat ook maar als een zachtaardig, met Mijn liefde overeenstemmend middel kan worden bedacht, maar zonder het geringste resultaat. Deze geest werd zo te zeggen op handen gedragen. Sterke engelen werden aangesteld om hem te beschermen, maar zijn wil, die vrij moet blijven, was steeds machtiger dan Mijn liefdesbanden. Hij verbrak ze allemaal en dreef er altijd afschuwelijk de spot mee! Het ontbrak hem niet aan inzicht: hij kende iedere letter van de Schrift en had zelfs het vermogen om met de hele geestenwereld contact te hebben. Hij kent Mij en Mijn goddelijkheid en kan toch de spot met Mij drijven. Voor hem is iedere heersersstoel een vloek als hij hem niet zijn eigendom kan noemen. Iedere wet die hij niet heeft uitgevaardigd, is voor hem een gruwel. Hij erkent alleen zijn eigen wil en de wil van een ander is voor hem een misdaad. Zeg Me eens, wat kan Mijn liefde bij zo'n ziel dan nog uitrichten?'
[6] Helena zegt: 'Ach grote, lieve, heilige Vader! zo'n ziel verdient verder geen genade meer van U, maar wel zo lang een terechte tuchtiging, totdat zij in alle deemoed tot inkeer zal komen.'
[7] Ik zeg: 'Alles goed en wel, als de tuchtiging die van Mij uitgaat, niet ook reeds een gericht zou zijn! Als Ik de mensen vanwege hun grote boosaardigheid tuchtig, dan moet die tuchtiging zo zijn, dat ze een natuurlijk gevolg lijkt van hun kwaadwilligheid. Evenals iemand die zichzelf een klap toedient, de daarop volgende pijn als een noodzakelijk en heel natuurlijk gevolg moet zien van zijn handelen, zo moet het met iedere van Mij uitgaande tuchtiging gesteld zijn, wil de vrijheid van geest en ziel niet door haar ondermijnd worden.
[8] Daarom mag ook bij deze zeer slechte geest geen andere tuchtiging worden toegepast dan die, welke hij zichzelf, door zijn hoogsteigen boosaardige wil, als product van zijn liefde bezorgt. Wanneer hij dan door zo'n eigen schepping genoeg van de pijn zal krijgen en in zekere zin in zijn woede zal stikken, zal het pas weer mogelijk zijn om hem langs een mildere weg te benaderen. Hij komt daardoor gaandeweg in de onderste en allerergste hel, maar niet omdat hij door Mij daarheen is verdoemd, maar door zijn eigen willen. Want deze hel schept hij zichzelf vanuit zijn liefde! Wat echter iemands liefde is, is ook zijn leven en dat mag hem nooit ontnomen worden!'
[9] Helena zegt: 'Maar Heer, Gij enige waarachtige en meest volkomen liefde en erbarming! Als hij dan in zo'n liefde voor het boosaardige volhardt en om U te tarten liever eeuwig het ergste lijden doorstaat dan zijn starre wil onder Uw zachte wil te buigen, wat moet er dan met zo'n geest gebeuren? Zou bij zulke totaal verdorven geesten dan niet met succes een mild gericht kunnen worden toegepast? De geest zou er mettertijd misschien aan winnen en tenslotte van de nood een deugd maken, zoals het van tijd tot tijd op aarde ook het geval was.
[10] Bijvoorbeeld: een meisje van lichte zeden vindt opvang in een afgelegen huis onder de voorwaarde, dat ze zich van nu af aan gedraagt alsof ze in een streng klooster was. Dat is voor zo'n echte nachtvlinder zeker een klein gericht. Zij denkt er wel een tijdje over na, maar omdat het voordeel van een goed, geregeld leven haar toch sterk aanspreekt, laat ze zich dit gericht graag welgevallen, went tenslotte aan deze ordening, wordt dan een echt fatsoenlijk persoon, en blijft en sterft dan ook als zodanig. Daarom ben ik van mening dat iets dergelijks misschien ook bij Cado het geval zou kunnen zijn.'
[11] Ik zeg: 'Ja, lieve Helena, dat is bij deze geest al op allerlei manieren geprobeerd, maar helaas steeds zonder het minste resultaat. Daarom blijft ons nu niets anders meer over dan hem aan zijn lot over te laten. Wil hij met alle geweld de hel, laat hij er dan maar volop van genieten. Hem, die zelf iets kwaads wil, geschiedt in eeuwigheid geen ontecht. Wie in de hel wil blijven, die blijve! Ik zal niemand tegen zijn wil bij de haren eruit trekken. Als die geschiedenis hem dan toch eens te bar wordt, zal hij zich wel vanzelf een uitweg banen. Heeft hij echter plezier in de hel en is de eeuwige nacht hem liever dan het alles gelukkig makende licht, laat hij dan verkiezen wat hem vreugde schenkt. Ben je het daarmee eens?'
[12] Helena zegt: 'Heer, goede Vader, nu volkomen! Ik heb ook helemaal geen medelijden meer met zo'n domme ezel, maar wat gaat er nu met deze duivel gebeuren?' Ik zeg: 'Dat zul je dadelijk zien. Ik zal de beide apostelen nu een wenk geven om hem volkomen vrij te laten en hem - maar dan alleen in zijn eigen sfeer - te laten doen wat hij wil. Je zult dan wel zien hoe het met deze geest verder zal gaan.'
[13] Ik geef de beiden nu de eerdergenoemde wenk. Dan zegt Petrus tegen Cado: 'Daar wij beiden ons meer dan voldoende ervan hebben overtuigd dat jij je door ons niet wilt laten voorbereiden op Gods hemelen, kun je nu gaan waarheen je wilt en doen waar je plezier in hebt! Want dat wil ook jouw God en onze God, Jezus Jehova Zebaoth. Van nu af aan zal God geen boden meer naar je toesturen. Wij beiden waren de laatsten.' Na deze woorden worden zij voor hem onzichtbaar, terwijl hijzelf voor alle aanwezigen wel zichtbaar, alsook met alle gedachten en woorden hoorbaar blijft.
«« 14 / 153 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.