Cado laaft zich aan brood en wijn. Minerva's ergernis. Cado's duidelijke les over haar onwaardigheid.

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)

«« 30 / 153 »»
[1] Miklosch vertelt verder: 'Minerva zegt: 'Ja, dat kan ik als ik het wil! Ook al heb ik hier geen effectieve macht meer, toch kan ik in mijn innerlijk eeuwig volharden in de meest hardnekkige onverzettelijkheid. Ik zal dat vanwege mijn domme liefde voor jou misschien niet doen, maar toch deze zaak diepgaand overdenken en als ik ergens een voordeel voor mijn hart ontdek, mij aan jouw raad onderwerpen. Maar denk eraan, ik zal me nog lang bezinnen.' - Cado antwoordt heel onverschillig: 'Heel goed, mijn liefje, hoe langer je echter op je volledige ommekeer zult laten wachten, des te langer zul je ook ongelukkig blijven en des te moeilijker zul je deze ene laatste stap zetten. Houd daar ook maar rekening mee!'
[2] Cado gaat nu zitten. Omdat hij honger en dorst heeft, neemt hij wat brood en wijn en verorbert beide. Omdat hij er een behaaglijk gezicht bij zet, moet deze versterking wel van grote lieflijkheid zijn. Minerva bekijkt de smulpaap met misnoegen en zegt meer tot zichzelf: 'Nou, hij heeft manieren die hij van beren en wolven moet hebben afgekeken! Die kerel vreet als een wolf en zuipt als een walvis! Hij heeft nog één beker wijn en een flink stuk brood, maar zijn ongemanierdheid laat niet toe mij daar iets van aan te bieden. Ik zou van zo'n ezel toch niets aannemen, maar het zou toch gepast zijn om mij, de eerste grootheid van de oneindigheid, iets aan te bieden. Wat vreet die kerel toch! Hij is in staat de hele schepping kaal te vreten!
[3] Maar wat nu? Ik moet toch ook iets ondernemen!Als ik die bundel, waarin zich een prachtig gewaad voor mij moet bevinden, maar dichter naar me toe kon trekken. Wat te doen? Zolang toekijken totdat hij zich heeft volgegeten? O, dat is een verdraaid beroerde situatie! Wacht maar, jij grove ezel, er zal mettertijd nog iets heel anders gebeuren.'
[4] Cado eet en drinkt nog steeds heel behaaglijk en zegt nu bij zichzelf: 'O God, dat was toch een heerlijk brood, en die wijn moet op de zon zijn gegroeid. Nu ben ik zo mak als een lammetje en zo goedig als een ezel, en de mooiste vrouw satan a, nu omgedoopt tot Minerva', is bij mij en mij onderdanig. Hoera, wat heb ik het goed! Wel, wel, mijn lieftallig Minervaatje, wat trek jij daarbij voor een zuur gezicht? Wees welgemoed en kom gezellig bij me zitten. Als je dat doet, dan wordt jou ook de laatste nog te zetten stap kwijtgescholden. Kom Minervaatje, doe me nu eens echt plezier! Kijk, alle hemelse wezens verheugen zich eveneens. Daar, kijk eens omhoog en je zult het meteen zelf ontdekken. En wij beiden, oneindig edeler en volmaakter dan dat hele hemelse volkje, zitten hier als een paar zieke ezels met lange zure gezichten bij elkaar! Foei, laten wij ons toch niet behoeven te schamen en laten we toch tien keer vrolijker zijn dan die daar boven ons. Toe, kom nu gauw bij me zitten!'
[5] Met een heel beledigd gezicht zegt Minerva: 'Hou je mond, grove bezopen lummel! Wat hij niet allemaal zou willen! Ik zou dadelijk bij hem moeten gaan zitten. Een beetje gezelligheid zou voor hem weliswaar niet te versmaden zijn, maar niets daarvan! Zulke vruchten als ik zullen voor dergelijke ezels zeker nooit rijp worden. Begrijpt hij dat?'
[6] 'Nee, Minervaatje', zegt Cado verder, 'waarom zou je voor mij niet rijp kunnen worden? O, je bent heel rijp, want je bent ook mooi oud geworden, maar slechts een enkel kusje van deze echte rozenmond, O, dat zou alles te boven gaan. Och kom en bezorg mijn hart oprechte vreugde!'
[7] Minerva zegt: 'O dadelijk, dadelijk, mijn heer en gebieder! U weet immers hoe graag ik zulke wezens volg wanneer ze dat, of wat dan ook wensen. U kunt helemaal niet geloven hoeveel ik van u houd. Houd u zich daarom nog maar enkele eeuwigheidjes rustig, dan zal ik uw bezopen wensen wel inwilligen!'
[8] Cado zegt: 'Zoals je wilt! Voor mij is iedere duivel hetzelfde, of het nu een paar eeuwigheidjes eerder is of later. Je bent nu eenmaal in mijn onverbrekelijke macht en meer heb ik voor mijn genoegen niet nodig. Alleen omdat ik meer kijk naar jouw ware welzijn dan naar het mijne, zou ik je graag uit je enorme dwaasheid willen verheffen en je weer vrij en gelukkig maken. Wanneer je echter liever de slavin van je meest verblinde dwaasheid blijft, goed, blijf dan wat je bent, namelijk het domste en slechtste wezen in de hele oneindigheid! Ik zal mij daar bijzonder weinig om bekommeren.
[9] Richt je weliswaar heel mooie maar ook heel domme ogen omhoog en kijk hoe zich daarboven triljoenen over hun goddelijk bestaan verheugen, ofschoon ze best weten dat jij het ongelukkigste wezen bent in de hele oneindigheid. Zo kan ook ik mij op mijn manier heel gelukkig voelen zonder jou. Ik moet je ook nog bekennen dat ik er van nu af aan niet meer op aandring om jou voor je eigen vrijheid in God je Schepper te winnen, want ik weet immers dat je een allereigenzinnigst portret bent en dat tot nu toe noch God, noch een of andere duivel ooit iets met je heeft kunnen beginnen. Maar dat alles stoort mij niet. Jij bent van mij en bent onschadelijk gemaakt als een slang, die men haar gif heeft afgenomen. Wil je voor jezelf vrij en gelukkig worden, dan weet je nu voldoende wat je te doen staat. Van nu af aan zul je van mijn kant geen uitnodiging meer krijgen. Het ga je goed in jouw waan en houd het er maar op dat mij dat allemaal eender is!'
[10] Na deze woorden denkt Minerva heel diep na en zegt: 'Wat gebeurt er dan met het zeer hoge aanzien dat ik tot nu toe in de hele oneindigheid heb genoten?'
[11] Cado zegt: 'Laat je in godsnaam om je ingebeelde aanzien niet uitlachen! Wat de zuivere wijsheid betreft, zet iedere ezel je voor schut! Indien echter een wezen, al is het uiterlijk nog zo mooi, zo dom is als geen tweede in de hele oneindigheid, zal er aan het ware aanzien wel een steekje los zijn. Praat me daarom nooit over een vermeend aanzien, dat jij alleen jezelf hebt gegeven. Verschoon me van dergelijke dwaasheden!'
[12] Minerva zegt: 'Nou, wees maar niet zo opvliegend! Ik zal het toch nog wel waard zijn dat je voor mij wat moeite doet en mij leert, waaraan het me ontbreekt!' Cado zegt: 'O liefste, er ontbreekt heel veel aan jou; ja aan jou ontbreekt alles! Daarom zal ik nog veel met je te bepraten hebben, alhoewel ik geen vriend van veel woorden ben'.
[13] Minerva zegt weer: 'Wel, heb maar wat geduld met mijn domheid en zwakheden, want indien je mij dan tot loon zult krijgen, ben jij toch ruimschoots schadeloos gesteld voor je moeite?' Cado zegt: 'Inderdaad, als je tenminste te beleren bent. Neem je echter zoals tot nu toe helemaal geen les aan, dan is mij mijn achterkant liever dan jij mij bent, ondanks je nog zo oneindige schoonheid. Neem dat ter harte, want ik ben volstrekt geen zinnelijke duivel!'
[14] Miklosch vervolgt zijn verslag: 'Minerva wrijft over haar voorhoofd en lijkt het met zichzelf oneens te zijn. Cado wendt zijn gezicht nu echter recht naar ons toe en trekt een gezicht alsof hij iets van ons waarneemt. Wat mij wel verbaast, is, dat hij alle hemelgeesten boven zich wel, maar de twee die bij hem zijn, namelijk Robert-Uraniël en diens begeleider Sahariël, niet lijkt te zien, want hij wekt niet de indruk dat hij achter zich iemand waarneemt.'
«« 30 / 153 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.