Jozef verwijst aartsbisschop Migatzi naar de Heer. Migatzi beschouwt het hiernamaals als bedrog en verklaart Jozef voor geestesziek. Jozef over de oorzaak van zijn dood.

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)

«« 70 / 153 »»
[1] Jozef gaat verder: 'Kijk, vriend, jouw domme en zinloze denkbeelden waarmee je jouw kerk wilt vergoelijken, maken alleen al meer dan genoeg duidelijk dat wij beiden lichamelijk al zestig aardjaren geleden gestorven zijn en hier nu heel gezond en wel voortleven. Zou het volk in het ware geloof worden onderricht, dan zou het zich ook gemakkelijker laten leiden en zou het zich meer beijveren om te doen wat goed, waar en mooi is. Daar het echter, in plaats van alle dingen in hun ware gedaante te zien, enkel slaapt en van de ene droom naar de andere doorsnurkt, valt er bij zo'n volk niet te denken aan een geestelijke vooruitgang. Waar konden wij in Oostenrijk onder de regering van mijn moeder op bogen? Op niets en niemendal!
[2] Eens ben ik te weten gekomen hoe een kapucijn op de preekstoel met hel en verdoemenis heeft gedreigd tegen het gebruik van spelden, omdat hij deze voor pure tovenarij aanzag, want de duivel zou in levende lijve naar hem toegekomen zijn en hebben gezegd: 'schenk mij jouw ziel en ik zal je de kunst leren om spelden bij duizenden te maken'. Daar was hij zo geweldig van geschrokken, dat hij van angst was flauwgevallen. Was 'de allerzaligste Maria op de trap', die hij steeds het meest had vereerd, hem toen niet te hulp gekomen, dan was hij zondermeer verloren geweest.
[3] Als het arme volk nu aan zulke domme geestelijken is toevertrouwd, dan vraag ik mij af: welke vruchten kan dat dan bij zo'n volk afwerpen?' En kijk, tienduizenden van dergelijke voorvallen zijn mij ter ore gekomen en brachten mij ertoe om aan zulke pure onzin voor altijd een einde te maken. Godzijdank, de Heer heeft mijn inspanning gezegend en mij deze niet als zonde aangerekend! De paus krijgt nu de ene oorveeg na de andere van de lieve wereld en heeft bij miljoenen reeds elk beetje aanzien verloren. Daarvoor heb ik de eerste steen gelegd, die eerder al door Luther, Calvijn, Hus en Melanchton bewerkt was. Ik ben daarvoor weliswaar door Rome verdoemd tot de onderste hel, maar dat heeft me godzijdank niet geschaad, want kijk, Hij die hier naast mij staat, is Christus Zelf, de Heer over hemel en aarde! En ik geloof dat, wie zoals ik bij Hem is, toch wel een beetje zalig zal zijn!'
[4] De aartsbisschop zegt heel opgewonden: 'Jij was in de moederschoot al een ketter en zult als zodanig ook voor eeuwig in de hel blijven zitten! Jij denkt dat we reeds gestorven zijn? O, jij dwaas! Voor de wereld, politiek gezien, zijn we weliswaar gestorven omdat wij ons daaruit hebben teruggetrokken, maar niet in werkelijkheid, daar we toch nog allemaal in het zichtbare Wenen leven, rondlopen en rondrijden als we daartoe de gelegenheid krijgen. Dat zal toch zeker niet in de geestenwereld zijn! Laat je niet uitlachen! Ik als aartsbisschop zal toch wel het beste weten hoe het met de geestenwereld gesteld zou zijn, als er een bestond! Maar daar er na de dood geen leven meer kan zijn, valt de hele geestenwereld vanzelf in duigen, en met de godheid van Christus zal het ook wel eender zijn. Hoe ver moet jij het in je dwaasheid gebracht hebben dat je een Poolse sjacherjood voor de Nazarener houdt, die lang geleden aan het kruis is gestorven en in alle eeuwigheid nooit meer levend wordt. Het is werkelijk al heel wat, dat jij jezelf nog niet als Christus bent gaan beschouwen, want daar ben je allang gek genoeg voor!
[5] Heeft jouw ziekelijke toestand jouw herinneringsvermogen zo volledig aangetast, dat je je niet meer kunt herinneren dat je als een dwaas in de geheime keizerlijk koninklijke krankzinnigeninrichting bent beland? Deze gebeurtenis zal je wel het gevoel hebben gegeven dat je gestorven was, maar dat is niet zo: je bent alleen maar krankzinnig geworden en dat geeft jou het gevoel reeds te zijn gestorven. Als je echter wilt, kan ik je spoedig genezen, zodat je dan weer kunt genieten van de gouden vrijheid van het leven. Je weet toch dat ik nooit een zeloot was, zeker niet tegenover jou. Kom op, brave vriend, laat je genezen!'
[6] Jozef zegt: 'Vriend, ik heb al heel veel over mij horen liegen, maar zoiets is me nog niet overkomen! Dat jij niet in de onsterfelijkheid en in Christus gelooft en nooit geloofd hebt, hindert me eigenlijk helemaal niet. Ik wil ook geen moeite doen om jou in dit geloof in te wijden, maar dat je beweert dat ik op aarde krankzinnig zou zijn geworden, dat zit me dwars, daar ik maar al te goed weet op welke manier ik eigenlijk het tijdelijke voor het eeuwige moest verwisselen.
[7] Kijk, door toedoen van kerkelijke zijde begon ik mij, na het ruiken aan een boeket bloemen, onwel in mijn hoofd te voelen, hetgeen zich ontwikkelde tot een flinke catarre. Ik sloeg geen acht op deze zaak en dacht dat die verkoudheid wel zou overgaan, maar dat was niet zo. Toen zij echter in plaats van beter met de dag erger werd, liet ik mijn hofarts komen, die echter ook niets anders constateerde dan een erg hardnekkige hoofdgriep. Maar met de dag voelde ik een zekere druk als het ware op de hersenen boven in mijn hoofd sterker worden, iets waarop ik aanvankelijk ook te weinig acht sloeg, totdat er zich op diezelfde plek ook uitwendig een tuberculum malum (kwaadaardig gezwel), zoals mijn hofartsen het noemden, begon te ontwikkelen, dat ondanks iedere medische behandeling steeds erger werd.
[8] Uiteindelijk werd er een artsenvergadering belegd. De raad zag in het abces aan mijn hoofd niets gevaarlijks, behalve een eenvoudige dokter, Quarin genaamd. Aan hem werd door mij de vraag gesteld of deze kwaal te genezen zou zijn. En Quarin zei beslist: 'nee', waarvoor hij door mij in de adelstand werd verheven en uitstekend beloond werd. Vanaf dat moment ging het met mijn lichaam van uur tot uur slechter en ik stierf spoedig daarop bij vol bewustzijn zonder de geringste angst voor de dood. Toen ik stierf, kwam het mij voor alsof ik heel zacht was ingeslapen. Spoedig daarop ontwaakte ik, maar godzijdank niet meer in de materiƫle, maar in de geestelijke wereld.
[9] Ik denk dat jou hieruit toch wel duidelijk moet worden dat mijn herinneringsvermogen niet geheel en al uitgeblust is, zoals jij hebt beweerd. Wat denk je? Spreek nu!'
«« 70 / 153 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.