Martinus in een examenstrijd met de drie zonnedochters - Tussen wijsheid en liefde

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 137 / 204 »»
[1] Terwijl Martinus zo bij zichzelf staat te fantaseren, beginnen DE DRIE AANVOERSTERS te glimlachen. Ze hebben precies uit Martinus' ogen en mondhoeken afgelezen, wat hij nu in zichzelf heeft staan mompelen en ze zeggen daarom tegen hem: 'Vriend, nu weten we al waarom je niet spreekt. Zie, je bent zwak - ja, je bent nog heel zwak en je aangeboren zwakheid verlamt je wijsheid en je tong. Vind je ons dan zo bekoorlijk en ontroerend mooi? O zeg ons dat dan tenminste hardop!'
[2] MARTINUS wil zich wel op de eerste van de drie storten, maar toch vermant hij zich en zegt: 'Ja, heerlijke schoonheden, jullie gestalte is oneindig mooi en volmaakt. Doch jullie zijn daarbij ook zeer wijs en dat dekt jullie schoonheid en maakt, dat ik deze nauwelijks enigszins kan verdragen. Want ik ben geen vriend van al te grote wijsheid. Als jullie mij echter tot vriend wilt hebben, dan moeten jullie vanuit de liefde en niet vanuit de wijsheid met mij spreken.
[3] Jullie brachten wel een prijs voor mij mee, om deze aan mij te overhandigen, als jullie mij als een volmaakte wijze zouden leren kennen. Maar ik zeg dat jullie je dan in mij heel erg hebt vergist, ondanks jullie grote wijsheid. Want zie, zulke prijzen neem ik absoluut niet aan! Ik ken maar één prijs en deze is voor mij alleen de liefde, welke is God de Heer, die jullie als de eeuwige Oergeest kennen, door Wie alle dingen zijn gemaakt. Hij alleen is mijn prijs die ik allang voor eeuwig heb aangenomen, maar deze wijsheidsprijs van jullie kan ik echt niet gebruiken. Reiken jullie hem daarom maar uit aan iemand anders die jullie waardig daarvoor vinden, maar sla mij over!'
[4] Daarop zegt HET DRIETAL: 'O luister, heerlijke vriend! Wij hebben met jou nog helemaal geen wijsheidsproef uitgevoerd. Dat zou ook tevergeefs zijn, omdat we immers zien wat voor geest er in jou leeft. Het zou toch zeker hoogst onwijs van ons zijn, als we met een andere geest in jou wilden praten, dan die we in jou hebben gevonden. Jij noemde ons wel de prijs die jij - en met recht staat die boven alles - al hebt. Maar daar kunnen wij het volgende licht op laten schijnen door te zeggen:
[5] De eeuwige, alles scheppende Geest is niet deelbaar. Wel is het zeker dat de liefde Zijn grondwezen is; maar deze liefde is niet alleen liefde, maar is in zichzelf ook de eeuwige wijsheid. Als jij dus deze liefde prijst, kun je dan wel de wijsheid, het licht van alle licht, ervan scheiden? Vriend, komt het je nu misschien ook niet voor, alsof je nu jezelf voorbij rent en hebt verrekend? Hoe kun je alleen het lichaam willen en het hoofd verwerpen? 0 spreek, verklaar ons dat!'
[6] MARTINUS is nu heel verbluft en zegt bij zichzelf: 'Nu, dat gaat al goed! Ze hebben me al te pakken. Maar nu weer ernstig, alleen maar ernstig. Als ze maar niet zo ontzettend beminnelijk waren, dan zou men nog ernstig met hen kunnen omgaan; maar bij zo'n vriendelijkheid is er voorwaar buitengewoon veel ernst nodig om ook maar enigszins de indruk te wekken, dat ik ernstig met hen praat.
[7] Ze wachten met bekoorlijk verlangen en lieflijk ongeduld op een antwoord, maar wat moet ik hun zeggen? Hoe moet ik mijn tong keren en draaien, opdat ik hun de waarheid zeg, maar toch hun aan al te hemelse harmonieën gewend oor niet beledig? Stil, stil maar. Mij valt al iets heel steekhoudends in. Dat zal ik hun zeggen, natuurlijk op een zo humaan mogelijke manier; daar zullen ze toch zeker van staan te kijken! Dus nu maar moed scheppen in Naam van de Heer!'
«« 137 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.