Martinus' blinde ijver tegen de ceremoniële diensten van de zonnebewoners - De wijze woorden van de Heer over tolerantie Martinus' gesprek met Petrus over de terechtwijzing van de Heer

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 158 / 204 »»
[1] Als Chanchah deze woorden heeft uitgesproken, staat MARTINUS ook al voor Mij en zegt: 'O Heer, o Vader, daar zou iemand toch het hoofd bij kunnen verliezen! Dat is toch een pracht, waarvan zeker geen geest van een andere planeet ooit heeft gedroomd! Zelfs Uw verheven broeders wrijven zich de ogen uit en lijken de al te grote glans nauwelijks te kunnen verdragen. Maar merkwaardig, dat ons nog niet een vlieg, laat staan iets menselijks tegemoet komt?
[2] Petrus denkt dat we zo lang voor de hal zouden moeten wachten, tot de eersten van het huis ons al met hun ceremoniën tegemoet komen, volgens de zeden en gebruiken van deze wereld. Maar ik, die op de wereld een flinke afkeer van alle ceremonieel heb gekregen, omdat ik daarin totaal begraven werd, denk, dat we deze enorme domheden niet moeten afwachten, doch zonder al te veel aankloppen het huis moeten binnengaan. U zult daarvoor zeker wel voldoende macht hebben?'
[3] IK zeg: 'Oho, Mijn lieve Martinus. Wij komen hier toch niet als vijanden, doch als ware vrienden. Wij willen helpen en opbouwen - en niet slaan en vernietigen!
[4] Zouden we ons erop kunnen beroemen, als we op dit ogenblik deze hele omgeving zouden vernietigen? Of is het eerzaam voor een krachtige arm om een mug de kop van het lijf te rukken? Het is toch beter om een mug van een kop te voorzien, dan hem te vernietigen. Daarom willen wij hier ook niet van onze kracht, maar van ons geduld en liefde een goed gebruik maken!
[5] Of zou jij het er mee eens zijn geweest, als Ik - in plaats van je al Mijn geduld en liefde te geven, die je beslist niet hebt verdiend - je meteen met Mijn almacht zou hebben gegrepen en in de hel geworpen? Waarmee zou je Mij daarvan hebben kunnen tegenhouden? Maar zie, Ik heb dat niet gedaan, omdat Ik het niet eervol vond, als Almachtige jou onmachtige te gronde te richten, - maar wel om je te behouden en op te richten! Zou het verstandig van ons zijn, hier vijandelijk te werk te gaan?'
[6] MARTINUS slaat zich op de borst en zegt: '0 mea culpa, mea maxima culpa!* (* O mijn schuld, mijn allergrootste schuld ) 0 Heer, vergeef me, U weet immers dat ik een rund ben!'
[7] IK zeg: 'Ja, ja, het is je allemaal allang vergeven. Maar houd in de toekomst steeds de goede beweegreden voor ogen, van waaruit wij alleen maar werkzaam zijn en eeuwig zullen zijn, dan zul je niet gemakkelijk weer tot zo’n domheid vervallen. Zie, wij willen alles eeuwig behouden en niets ook maar voor een seconde lang vernietigen; naar vernietiging dorst alleen de hel! Begrijp dat en ga nu weer naar je plaats.'
[8] Martinus kust Mij de voeten en gaat snel weer naar de twee broeders.
[9] Deze (PETRUS EN JOHANNES) vragen hem: 'Nu, wat moeten we doen? Moeten we wachten of naar binnen dringen?'
[10] MARTINUS zegt: 'Weet je, de dwazen zijn nog altijd het ongeduldigst geweest, omdat ze geen verstand hebben. Maar als ze tè dom worden is een flinke por in de ribben voor hen heel heilzaam! En dat is dan ook bij mij het geval. De Heer heeft mij een beetje terecht gewezen en nu ben ik weer helemaal in orde. Van een rund heeft Hij weer een mens gemaakt en nu is alles weer prima voor elkaar!'
[11] PETRUS zegt: 'Ja, ja, daar heb je gelijk in. - Ook ik heb op de wereld van de Heer enkele flinke porren tussen mijn ribben gekregen en dat was ook goed. Zelfs broeder Paulus heeft een keer zijn geestelijke vuist in mijn rug geduwd en ook dat was goed! Maar nu weten wij beiden nog steeds niet of we moeten wachten en ons wat vervelen, of meteen dit prachtige huis moeten binnendringen. Zeg ons dat nu maar, broeder Martinus!'
[12] MARTINUS zegt: 'Het lijkt me toe, dat jullie me ook nog een beetje voor de gek beginnen te houden. Het spreekt toch immers vanzelf, dat wij volgens de wil van de Heer moeten wachten tot allen die ons daar tegemoet willen komen, hun ceremonies zullen hebben uitgevoerd. Jullie zult zeker wel weten welke?'
[13] PETRUS zegt: 'Nu, beste broeder, je moet niet meteen zo opvliegen. Ik weet best, dat een terechtwijzing van de Heer niet zo goed aankomt als een liefkozing; maar het is toch evengoed liefde als de liefkozing zelf! Weet je, toen ik de Heer, nadat Hij mij en mijn broeders Zijn toekomstig lijden voorspelde, waarschuwde voor Jeruzalem en in mijn grote liefde tegen Hem zei: 'Heer, dat zal U niet gebeuren!' - Wat zei toen de Heer tegen mij?'
[14] MARTINUS zegt: 'O broeder, herhaal deze verschrikkelijke zin niet! Want werkelijk, het is voor mij altijd onbegrijpelijk geweest, hoe de Heer, die jou kort daarvoor tot pijler van Zijn kerk aanstelde die geen macht der hel ooit zal overweldigen, jou meteen daarop als Satan, de overste van de hel, kon aanduiden! Werkelijk, dat is voor mij tot nu toe nog een groot raadsel. Hoe kun je dat verklaren?'
[15] PETRUS zegt: 'Wel, toen de Heer mij als een pijler van Zijn kerk aanstelde, sprak Hij tegen mij uit Zijn wijsheid. Toen Hij mij echter een Satan noemde, sprak Hij tegen mij vanuit Zijn onmetelijke liefde, omdat Hij toen het wereldse in mij met alle geweld als met één stoot uit mij dreef. Dit wereldse in mij was de eigenlijke Satan zelf! Begrijp je nu deze zin en deze zware berisping?'
[16] MARTINUS zegt: 'Weliswaar nog niet helemaal, maar ik voel wel hoe deze zaak ligt. Ja, ja, de Heer is wel geheel en al liefde!
«« 158 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.