Johannes in tweegesprek met de wijze van de zon - De verhouding tussen Schepper en schepsel

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 165 / 204 »»
[1] Daarop zegt JOHANNES: 'Beste vriend, ik heb de betekenis van je woorden nauwkeurig overwogen en ontdekte, dat deze op zich zelf heel juist is. Alleen moet ik daarbij opmerken, dat je hier de beide uitersten te scherp stelt en een te scherpe grenslijn hebt getrokken.
[2] Het is wel waar, dat de Schepper nooit schepsel en het schepsel nooit Schepper kan worden. Toch is de Schepper daarbij niet in het nadeel en evenmin in een bijzonder voordeel ten opzichte van het schepsel.
[3] Want ten eerste heeft Hij voor het voortbrengen van het schepsel volstrekt geen andere materie dan Zich Zelf. Hij moet het schepsel uit dezelfde substantie vormen, waaruit Hij Zelf vanuit alle eeuwigheid bestaat. Daarna echter moet Hij dit schepsel in deze vorm ook voortaan uit Zich Zelf in stand houden, terwijl het schepsel tegenover zijn Schepper niets heeft te doen, dan alleen maar te zijn.
[4] En als het schepsel zo is, als de Schepper het hebben wil- namelijk in de voor het schepsel bestemde ordening -, kan het schepsel eveneens in de volmaaktheid van zijn Schepper binnengaan. Het kan het kindschap van God bereiken en dan om het zo maar eens te zeggen met Hem in hetzelfde huis wonen en al Zijn rechten gebruiken en genieten. Ik denk dat in dit geval de Schepper evenals het schepsel wederzijds heel weinig voor elkaar onderdoen.
[5] Zolang Schepper en schepsel tegenover elkaar staan, tengevolge van de aan het schepsel toebedeelde, morele wilsvrijheid in willen en handelen, zolang is jouw geponeerde grondregel stellig wel terecht. Want de prioriteit van de Schepper kan dan onmogelijk ooit in twijfel worden getrokken, omdat ze een onweerlegbare noodzakelijkheid is.
[6] Maar als het schepsel door de geopenbaarde wil van de Schepper te erkennen en daadwerkelijk te willen, de scheidingswand zelf afbreekt, daardoor de Schepper in zichzelf opneemt en dientengevolge volledig één wordt met Hem, dan rijst de vraag:
[7] Waar is de Schepper als eeuwig Een en Dezelfde méér Schepper: in Zich Zelf of in het schepsel? Wat is hier ouder: het schepsel als identiek wezen met en in de Schepper - of de Schepper als identiek wezen in het schepsel? Want Hij Zelf spreekt: 'Jullie zijn in Mij en Ik in jullie!'
[8] In dit geval dat waar en niet te loochenen is, denk ik uit de volheid van mijn helder inzicht, dat jij, mijn vriend, jouw snaren een beetje te strak hebt aangetrokken en je zult daarom wel een beetje van je mening moeten prijsgeven! - Wat denk je hiervan?'
[9] DE WIJZE zegt: 'Beste vriend, ik zie dat jij ontzaglijk wijs bent. Er valt niets in te brengen tegen de door jou naar voren gebrachte grondstellingen. Alleen denk ik, dat het scheppend vermogen altijd inherent blijft aan de Schepper: of Hij geïsoleerd op Zich Zelf bestaat of dat Hij, tengevolge van de uit Hem stromende activiteit, Zijn schepsel als een vat, met Zich Zelf vult, natuurlijk afhankelijk van het opnamevermogen, dat het schepsel toebedeeld is.
[10] Dat het schepsel nooit in staat zal zijn de gehele oneindige volheid van de oergodheid in zich op te nemen, daarover zal toch wel geen twijfel bestaan! Ik denk dat de beantwoording van deze vraag al ligt besloten in het begrip 'oneindigheid', die alleen maar door dezelfde oneindigheid, nooit echter door een uit haar genomen eindigheid kan worden opgenomen.
[11] Kijk, wij zien vanaf onze wereld een zon, waarvan de afmetingen, volgens onze berekeningen, de grootte van onze planeet ettelijke duizenden malen zal overtreffen. Maar daar ik heel dikwijls heb waargenomen, hoe zelfs de kleinste dauwdruppeltjes het beeld van dat grote hemellichaam volkomen opnemen, lijdt het geen twijfel dat wij schepselen op eendere wijze de Schepper wel in ons opnemen, in zoverre Hij door ons tot onze voleinding kán worden opgenomen.
[12] Maar hoe ver blijft het beeld van de zon in de dauwdruppel achter bij de werkelijke zon en hoe ver wel niet het schepsel met zijn beeltenis van de Schepper achter bij de werkelijke Schepper! Ik denk, dat het moeilijk zal zijn om te berekenen, hoeveel van dergelijke dauwdruppels er nodig zouden zijn, om alleen maar de werkelijke omvang van die zon weer te geven, die zich aeonenvoudig in hen afbeeldt!
[13] En toch staan hierbij slechts twee begrensde dingen tegenover elkaar. Hoe zou het dan wel mogelijk zijn een vergelijking te maken, daar waar de eeuwige oneindigheid en een vrijwel onbeduidende, tijdelijke en ruimtelijke begrensdheid elkaar ontmoeten!
[14] Het valt overigens niet te betwisten, dat het scheppend vermogen in het schepsel identiek is aan dat van de Schepper, zoals ook omgekeerd het geval is; maar ik vraag: in welke verhouding? En deze proportie moet toch ook goed de aandacht hebben, omdat daaruit maar al te duidelijk naar voren komt, dat tussen Schepper en schepsel ondanks alle natuurlijke en morele gelijkheid een dergelijke kloof toch voor eeuwig moet blijven bestaan, daar ze noch van de ene noch van de andere kant ooit volledig kan worden overschreden.
[15] En dus blijf ik in zoverre bij mijn grondstelling, dat de beide tegenstellingen nooit volkomen in één kunnen samenvallen. Toch wil ik een meer grondig onderricht niet van de hand wijzen. In tegendeel, elk dieper ingaan op deze zaak zal mij zeer welkom zijn, en ik verheug mij er ook heel erg op daarover meer en diepgaander van jou te horen!'
«« 165 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.