Liefdesmaal van de Heer bij de zonnemensen - Waar de juiste plaats van de Heer is

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 187 / 204 »»
[1] Nu buigt de naderbij gekomen WIJZE zich diep en zegt met de grootst mogelijke eerbied: 'O Heer, o God, o Vader van Uw kinderen en heilige, almachtige Schepper van al Uw oneindige werken! Uw heiligste wil is door ons naar vermogen uitgevoerd: spijs en drank van allerlei soort zijn aangevoerd en op de grote tafel geplaatst. Nu geschiede verder Uw heiligste wil!'
[2] IK zeg: 'Zo is het juist en goed. Nu echter bepaal jij als hoofd van deze gemeente met de eigenlijke bezitter van dit huis ook de plaatsen aan tafel en wijst ons aan, waar wij moeten plaats nemen!'
[3] DE WIJZE zegt tegelijk met de bezitter van het huis: 'O Heer, hoe zullen wij wormen voor U er ook maar aan durven denken, om U een plaats te willen aanwijzen? O Heer, zo'n brutaliteit zou ons immers ogenblikkelijk voor eeuwig moeten doden. Alles behoort toch immers voor eeuwig helemaal aan U! Elke plaats waar U staat, is de allereerste, de allerhoogste, allerheiligste; en wij -? Nee, nee, ik kan het niet voor de tweede keer uitspreken!
[4] O Heer, ik heb slechts een enkel verzoek, dat U hier Uw heilige wil in geen enkele zaak verborgen zou willen houden, doch deze aan ons openbaart om hem nauwgezet te kunnen opvolgen. Wij zullen hem als het heiligste kleinood in onze hanen opnemen en ons inspannen, hem naar onze beste krachten getrouw te vervullen!
[5] Neem daarom deze opdracht genadig terug, die ons zou dwingen, alleen volgens eigen inzicht voor U en Uw verheven kinderen de plaatsen aan de grote eettafel te bepalen!'
[6] IK zeg: 'Je hebt nu weer goed en juist gesproken. Dat heeft jouw liefde tot Mij je ingegeven. Maar als je Mijn wil als het heiligste kleinood van je hart erkent, moet je ook de aan jou en aan de huisbezitter gegeven opdracht erkennen en ernaar handelen! Anders spreek je wel terecht over Mijn wil, maar als Ik je wat te doen geef, geloof je dat je Mij beledigt, als je zou doen wat Ik je opdraag! Doe daarom wat Ik wil. Dan pas zul je inzien, waarom Ik zoiets van je verlang!'
[7] Hierop buigt de wijze en ook de huiseigenaar heel diep en beiden denken angstvallig na, wat ze nu zullen doen. Welke plaats aan Mij toewijzen? Want bij hen ziet de ene plaats er hetzelfde uit als elke andere. De zogenaamde plaats van de huisheer en de verheven plaats van de wijze lijken hen echter daarom niet passend te zijn, omdat ze daardoor zichzelf zouden eren, als ze Mij hun plaatsen zouden aanwijzen. Zo fladderen hun gedachten rond, maar er schiet hun niets goeds te binnen.
[8] De wijze richt zich daarom tot Martinus of hij hem geen goede raad zou kunnen geven.
[9] MARTINUS trekt de schouders op en zegt: 'Ja, mijn vriend, daarin valt moeilijk te adviseren. Hebben jullie geen plaats die aan de liefde is gewijd?'
[10] BEIDEN zetten grote ogen op en zeggen: 'Vriend, werkelijk, zo'n plaats hebben we nog nooit gehad! Wat is daar nu aan te doen?'
[11] MARTINUS zegt: 'Richt dan nu zo'n plaats in, dan zal de zaak wel in orde komen!'
[12] BEIDEN vragen verder: 'Maar hoe moet zo'n plaats er uit zien? Hoe moet hij zijn ingericht?
[13] MARTINUS zegt: 'Ga naar de drie dochters van dit huis, die bij de Heer zijn; deze zullen een dergelijke plaats gauw hebben gevonden en gereed gemaakt!'
[14] De beide wijzen gaan nu naar het drietal en vragen hen daarnaar.
[15] Deze (DE DRIE DOCHTERS VAN HET HUIS) leggen echter hun handen op hun hart en zeggen: 'Lieve vaderen, zie, hier is de juiste plaats voor de Heer der heerlijkheid. Denk daarom niet na met het hoofd, doch trek Hem aan met jullie harten en dan zal de eerste de beste plaats ook de juiste zijn!'
[16] Nu pas gaat de twee mannen een licht op en ze begrijpen wat Ik wil. Meteen gaan beide voor Mij staan, buigen zo diep mogelijk, heffen dan hun hoofden weer op en zeggen:
[17] (DE BEIDE WIJZEN:) 'O Heer, God, Vader. U alleen alle lof, alle eer, alle dank en al onze liefde. Wij hebben Uw heilige wil met hulp van de lieve broeder Martinus en onze drie dochters beter leren kennen en zijn deze toen naar vermogen met al onze krachten ook nagekomen.
[18] O Heer, God en Vader - zie, hier in onze borst hebben wij voor U, en na U ook voor alle andere broeders en zusters de eerste en daarom zeker juiste rustplaats bepaald. Kom daarom nu, Gij allerbeste, heilige, liefdevolste Vader samen met al diegenen die Gij lief hebt en neem die plaats voor eeuwig volledig in bezit!
[19] Want nu weten wij dat deze tafel hier, met materiƫle spijzen bedekt, slechts een uiterlijk zinnebeeld is van datgene, wat wij innerlijk in onze harten voor U, o heilige, liefdevolste Vader, moeten bereiden.
[20] Weliswaar is onze innerlijke levenstafel nog lang niet zo rijkelijk met goedsmakende spijzen bedekt als deze uiterlijke. Maar wilt U de tafel in ons zegenen, o heilige Vader, opdat hij rijk zal worden door daden van liefde, deemoed en de grootste zachtmoedigheid, zoals die door U gewild is. Dan zullen wij ook U, o heilige Vader, een waar en eeuwig daadwerkelijk Hosanna toe kunnen zingen.
[21] Uw Naam, die Uw almachtige, heiligste wil is, worde door ons, zoals door de gehele oneindigheid eeuwig geprezen!'
[22] IK zeg: 'Zo, Mijn geliefde nieuwe kinderen, is het goed. Als jullie blijven, zoals jullie nu zijn, dan zal ook alles wat jullie werd beloofd, in volle vervulling gaan. Nu echter gaan wij ook aan deze uiterlijke tafel!
[23] Ik zal de spijzen voor jullie zegenen en met jullie het liefdemaal houden. En allen die daarvan eten, zullen Mij waarachtig opnemen in hun harten en zullen daardoor in zich hebben het eeuwig leven en het ware licht en de waarheid!
[24] Laten we daarom nu allen aan tafel gaan. Maar laat niemand een plaats zoeken, maar voor ieder zal de eerste de beste plaats de juiste zijn. Want aan het uiterlijk is niets gelegen, doch alleen aan dat wat in jullie is! En dus geschiede het zoals Ik nu heb gezegd!'
[25] Nu gaan allen in de richting van de tafel en wacht tot Ik plaats neem. Als Ik nu de eerste de beste plaats voor Mijzelf heb genomen, naast Mij de vijf meisjes, dan Johannes, Petrus, Martinus, Borum, Chorel en alle anderen die met Mij zijn meegekomen, nemen ook de zonnebewoners tegenover ons heel eerbiedig plaats en wel Uhron en Shorel (bezitter van het huis) tegenover Mij.
[26] Als nu allen aan de grote tafel, zo'n 30.000 in getal, verzameld zijn, zegen Ik de spijzen en de daaruit bereide drank en nodig ze dan allen te eten en te drinken. Ik eet en drink met allen die met Mij mee zijn gekomen, en alle zonnebewoners eten en drinken eerbiedig mee en beleven innerlijk de grootste vreugde, dat zij ook Mij zien eten en drinken.
«« 187 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.