De eeuwige, grote held - De heerlijke verlossing - De gelijkenis van zaaien, groeien en oogsten - De grote oogst

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 86 / 204 »»
[1] (BISSCHOP MARTINUS:) 'Maar wat nu de twaalf geesten voor deze Ene een grenzeloos respect hebben, dat is meer dan buitengewoon; want ze knielen allemaal voor Hem neer en aanbidden Hem zelfs letterlijk! Dat zal tenslotte toch niet de Heer Zelf zijn?! Ik krijg alleen Zijn gezicht niet te zien, dat ik wel ken. Als ik het gezicht zou zien, dan zou ik gauw weten, of Hij het Zelf is of iemand anders.
[2] Nu staan de twaalf weer op en buigen diep voor de Ene. Deze reikt nu allen de hand en spreekt tot hen, alhoewel met een enigszins zachte stem, maar toch goed hoorbaar:
[3] 'Broeders, zie, dat is nu een mooie plaats om te weiden. Ik draag deze lammeren aan jullie over. Weidt ze en mest ze goed voor Mijn stal, opdat ze tot een goede spijs voor Mij worden en Ik vreugde over hen heb in Mijn hart. Til hen nu voorzichtig uit het vat van Mijn zorg en laat hen dan vrij grazen op deze uitgestrekte weiden van Mijn liefde, genade en erbarming. Zo zij het!'
[4] Zie, zie, dat is toch de Heer! Niemand anders immers kan in de hele eeuwig oneindige hemel zo spreken, als deze bode nu heeft gesproken. Zoals deze bode nu gesproken heeft, zo spreekt alleen de Heer! En daarom geloof ik nu vast, dat deze bode de Heer Zelf is. Wat denk jij, broeder, wat dit punt betreft?'
[5] BOREM zegt: 'Ja, inderdaad is dat de Heer, wat je allang had kunnen merken. Maar de Heer hield je ogen gevangen, opdat je geest daardoor des te actiever was. Omdat het nu echter tijd wordt, dat jou de ogen geopend worden, zijn ze je nu dan ook geopend. Je herkent nu de Heer en dat is juist en heel goed.
[6] Maar kijk nog een klein poosje naar de voor ons liggende scène, opdat je de volledige verlossing van deze uiterst verwarde kluwen gewaar wordt en de eindeloze liefde en genade van de Heer zult zien. Want aan Hem is niemand gelijk, noch in alle hemelen noch op de planeten en onder deze in de hele oneindigheid. '
[7] BISSCHOP MARTINUS zegt: 'O God, o Heer, Gij boven alles liefdevolste, heiligste Vader! Wie kan Uw eindeloze wijsheid en goedheid ooit meten? Gij, o Heiligste van alle heiligheid, zijt alleen Meester in het doorgronden van alle wezens. Uw wijsheid kan geen cherubijn ten volle prijzen, en evenmin ooit hemel noch aarde. Heilig, heilig, heilig is Uw naam en de eeuwige orde van alle dingen is Uw heiligste wil!
[8] U behoeft van niemand raad, want U bent Uzelf alleen eeuwig voldoende. Maar Uw heilig Vaderhart wil niet alleen zijn, niet alleen de eindeloze volheid van de eigen heiligste volmaaktheid genieten: het roept uit Zijn diepste gedachten wezens tevoorschijn en vormt ze in het vuur van Zijn eindeloze liefde en in het licht van Zijn eeuwige wijsheid tot kinderen Gods, opdat ze als vrije goddelijke wezens zelf aan de oneindige volmaaktheid van dit heilige Vaderhart ten volle en voor eeuwig zullen deelhebben!
[9] O, luister, jullie hemelen, luister, serafijnen en cherubijnen, o luister, alle engelen! God, - God de eeuwige Geest in al Zijn volheid van de goddelijke volmaaktheid, waarvan geen gedachte in de hemel eeuwig ooit de grootheid volledig kan bevatten, is onze Vader, wandelend onder ons, alsof Hij niet méér was dan wij! O, laten wij Hem daarom verheffen in ons hart, omdat Hij zich zo eindeloos diep vernedert om ons zondaars tegemoet te komen!
[10] O Heer, o Vader, nu is er naast U in mijn hart voor niets meer plaats: want U alleen bent nu voor mij alles in alles geworden! U was ooit wel heel klein in mij, toen ik een zondaar was. Nu bent U echter oneindig groot geworden in mijn hart, daarom ben ik nu zalig. Maar dat alles, Vader, is alleen Uw werk; ik echter was, ben nu nog, en zal eeuwig een uiterst nutteloze knecht blijven!
[11] O broeder Borem, zie daar eens, de twaalf tillen nu de gasten van de heilige kelk uit het water van het leven. Ze zijn nu zo mooi en verheven, dat ik hen slechts met de naam 'engel' kan aanduiden. O, hoe heerlijk zijn ze nu om aan te zien; wat een vreugde straalt er uit hun hemelse ogen, die nu bestemd zijn om God te aanschouwen.
[12] 0 broeder, verheug je met mij en voel, hoe goed de Heer is. Ach, ach, ik zou wel willen vergaan uit liefde voor de Heer!'
[13] BOREM zegt: 'Broeder, nu is dit tot zover beëindigd; wij waren niet in staat geweest om iets te doen, want dergelijke dingen verricht de Heer altijd zonder meer alleen. Nu komt het echter weer op ons als kinderen Gods aan, dit werk in Zijn liefde en orde in ons voort te zetten. Daarom moeten wij nu ook op alles bedacht zijn, wat er zich ook maar zal voordoen.
[14] De Heer doet hier echter in feite hetzelfde als op aarde. Zie, op de wereld nemen de mensen de graankorrel en strooien deze in de aarde. Dit voorbereidingswerk gebeurde ook hier, toen jij dit hele gezelschap wijze lessen en gedragsregels gaf, bij welk werk ik je zelf ondersteunde. Wij beiden strooiden derhalve de tarwe van God in de voren van hun troebele harten.
[15] Als het zaad echter eenmaal in de aarde rust, dan kan geen mens iets doen om dit te laten groeien en een rijpe vrucht voort te laten brengen. Dat doet alleen de Heer door Zijn directe binnenstromen in die natuurgeesten, die dan volop aan het werk moeten, om de groei van de planten, alsook die van de dieren met al hun kracht te bewerkstelligen. Bij dit werk zijn slechts enkele van die geesten mede ingeschakeld, die altijd de innigste en eerste vrienden en broeders zijn van de Heer.
[16] Is dit werk ten einde en heeft het zaad z'n rijpheid bereikt, dan wordt het weer aan de mensen overgedragen, zodat deze dit dan oogsten en in hun schuren brengen. En zie, dit werk wacht hier nu op ons.
[17] Wij hebben hier het zaad van het Woord Gods eerst in hun harten gestrooid, waarna deze dan rustten als een akker die werd ingezaaid. Tijdens deze rust echter begon het werk van de Heer, zodat wij daar niets hadden kunnen doen behalve zien wat de Heer daar alleen doet. Zoals ook een zaaier in de wereld alleen maar kan toezien hoe het door hem uitgezaaide koren groeit en rijpt voor de oogst.
[18] Deze tarwekorrels, deze broeders en zusters van ons zijn nu echter zoals altijd uitsluitend door de zorg van de Heer Zelf gerijpt. Nu is de tijd voor ons aangebroken om de oogst binnen te halen. En zo willen wij ook de grote zegen in naam van de Heer op de juiste manier in bezit nemen en willen voor dit doel de handen van ons hart nogmaals volop aan het werk zetten!
[19] Jij weet echter, dat de oogst altijd veel rijker is dan wat men heeft gezaaid; zo zal het ook hier zijn. Waar wij eerder alleen maar met één te doen hadden, daarvoor zullen wij nu 30 - 100 krijgen. Verheug je daarom, lieve broeder; want ons wacht een rijke oogst!'
«« 86 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.