Jarah's wijsheid.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)

«« 123 / 246 »»
[1] MATHAËL zegt: "O jij kleine Jarah! Kijk toch eens aan, die wijsheid had ik achter jouw persoontje werkelijk niet gezocht! Het is al goed, mijn liefste Genezarethse, maar nu zou ik wel eens van je willen weten hoe jij eigenlijk bidt!"
[2] JARAH zegt: "Ik verplaats mij met al mijn gedachten en gevoelens in het diepst van mijn hart, waar Gods liefde woont. Daardoor wordt deze heilige liefde net zo gevoed als wanneer men op een zwakke vuurgloed die niet meer vlamt, goed, dor en zeer licht brandbaar hout legt.
[3] Het hout zal de zwakke gloed heel vlug zover brengen dat het kleine vlammetjes zal doen ontstaan. Deze vlammetjes zullen dan weldra op het hout overspringen en dan ontvlamt het geheel tot een helder vuur en het hart wordt helder verlicht en helemaal warm van leven. Dan pas spreekt de daardoor gewekte, op God gelijkende geest in het hart:
[4] 'O heilige Vader in de hemelen! Uw naam worde geheiligd! Dat Uw Vaderliefde kome naar ons arme zondaars, die vol dood en nacht zijn! Uw enig heilige wil geschiede hier op deze aarde zoals in al Uw hemelen! Als wij tegen Uw eeuwige, heilige orde gezondigd hebben, vergeef ons dan die dwaasheid en wees geduldig en begrijpend voor ons, zoals ook wij voor diegenen geduld en begrip tonen, die ons op de een of andere wijze onrecht hebben aangedaan! Laat niet toe, dat onze lichamelijke zwakheid hoe dan ook boven ons vermogen door de wereld en door de duivel wordt verzocht, maar verlos ons door Uw grote genade, liefde en mededogen van de duizendvoudige soorten kwaad waardoor onze liefde tot U, o heilige, grote, goede Vader, vertroebeld en verzwakt zou kunnen worden! Maar als wij hongerig zijn en dorstig, zowel geestelijk als lichamelijk, geef ons dan, goede, lieve Vader, datgene wat U vindt dat wij dagelijks nodig hebben! U alleen zij al mijn liefde, alle eer en alle lof eeuwig, eeuwig!'
[5] Kijk, dat noem ik bidden. Maar dit bidden heeft voor God zeker slechts dan pas waarde, als eerst in het diepst van het hart op de hiervoor beschreven wijze de liefde tot God helder en vurig is gaan branden door de eenwording van alle gedachten en gevoelens in het goddelijke centrum van het hart. Als dat vooraf niet gebeurt, is ieder gebed van nog zulke mooie woorden, voor God een gruwel en het wordt niet aangezien en niet aangehoord.
[6] Want God Zelf is een geest en moet daarom in de geest der liefde en in het helderste vlammenlicht der waarheid aanbeden worden. -Begrijp je nu wat waarachtig bidden is naar mijn gevoel en mijn begrip?"
[7] MATHAËL zegt: "O lieftallig meisje! Wie zou er nu ooit bij jou zo'n diepe wijsheid gezocht hebben!? Werkelijk waar, ik zou nog best jouw leerling kunnen zijn, en ik schaam me niet in het minst om dat hier voor iedereen hardop en openlijk te bekennen! Ja, nu begrijp ik pas jouw onweerstaanbare aanhankelijkheid aan de Heer en vice versa (omgekeerd), zoals de Romeinen zeggen! Jij schijnt net als ik ook heel snel door de Heer te zijn gewekt?!"
[8] JARAH zegt: "Wie God de Heer boven alles liefheeft, wordt weldra en gemakkelijk gewekt, wie Hem echter met het verstand zoekt, om Hem te gaan liefhebben als hij Hem met het verstand bewijsbaar heeft gevonden, die heeft een groot en vergeefs werk op zich genomen waarmee hij nooit op deze wereld aan het gewenste doel zal komen. Daarom hebt u ook zo snel Gods krachtigste genadelicht bereikt, want in het hart van uw ziel moeten de vlammen toch steeds hoog opgelaaid zijn, ofschoon u lichamelijk een hele tijd belegerd was door de kwade, helse geesten!"
[9] MATHAËL zegt: "Ja, goddelijk kind, daar kon je wel eens groot gelijk in hebben! Ik had God reeds vanaf mijn kinderjaren boven alles lief en daarom lieten mijn ouders mij ook wijden voor de dienst in de tempel, waar mijn lichaam eerst omgevormd werd tot een ware helse machine, maar waar mijn ziel ondanks dat toch bleef wat zij vanaf het oerbegin van haar bestaan was. Maar daar wil ik verder met geen woord meer over spreken, want dat roep ik niet graag in mijn gedachten terug. -En zeg jij nu eens, liefste Helena, hoe dit wijze meisje jou bevalt! Is het niet verbazingwekkend dat dit kind zo wijs is?"
[10] HELENA zegt: "Waar en wie zijn toch haar ouders?"
[11] MATHAËL antwoordt: "Wel, wel, daar weten we alles van en jij hebt haar vader Ebahl, die hier ook aanwezig is, een herbergier uit Genezareth, al gisteravond beneden bij jullie drie tenten gezien en gesproken! Ben je dat dan al vergeten? Zeg me liever wat je van de buitengewoon kernachtige wijsheid van dit meisje vindt en of je niet ook zoals ik een levendig verlangen voelt om net zo wijs te zijn als zij, deze allerliefste, bevallige kleine! Heus, ik weet veel, -maar dit kind weet meer! In mijn hart zie ik dat haar reine borst dingen bewaart waar wij nog geen flauw idee van hebben. Maar Raphaël schijnt door haar niet zo hoog aangeslagen te worden! Wat denk jij daar nu van, liefste echtgenote Helena?"
[12] HELENA zegt, in plaats van opgewekt en vrolijk, heel weemoedig: "O lieve Mathaël, zover zal de arme Helena het wel nooit brengen! Het lijkt wel of het hart van de Almachtige zonder meer in het hart van dit meisje zit, want zo'n ervaring in de sfeer van het meest innerlijke leven met God kan men slechts uit de mond van de Schepper Zelf vernemen! En dan is het heel begrijpelijk dat zij de engel niet zo hoog aanslaat, want wat echte wijsheid betreft zijn zij aan elkaar gelijk. Dat de engel daarbij door de Heer een oneindige macht en kracht ontvangt, daaraan valt niet te twijfelen, maar of hij uit liefde tot de Heer meer wijsheid heeft dan dit meisje, zou ik bijna in twijfel willen trekken.
[13] Ik zou met haar wel willen spreken als ik niet zo'n bijzonder groot ontzag voor haar wijsheid had! Want wij zouden haar met een enkel dom woord wel eens gemakkelijk zo'n terechtwijzing kunnen ontlokken, dat we ons leven lang geen woord meer zouden durven zeggen.
[14] Als het meisje arm zou. zijn, zou ik het alle schatten willen geven die ik bij mij heb. Maar gezien de tamelijk kostbare kleding schijnt het een kind van welvarende ouders te zijn en een geschenk van mij zou bij haar zeker niet in goede aarde vallen. Haar ongelofelijke wijsheid veracht iedere wereldse pracht nog veel meer dan wij, terwijl ik die al zo veracht, hoewel ik haar zelfs nog niet eens een wijsheid ter grootte van het kleinste waterdruppeltje aan zou kunnen reiken!
[15] Ik heb het meisje onbeschrijflijk lief, maar haar nabijheid bezorgt mij toch behoorlijk wat angst en vrees.
[16] Maar voor het antwoord, hoe men tot God op de juiste manier moet bidden, ben ik haar toch grote dank verschuldigd, hoe zal Ik dit kind nu.echter daar passend voor kunnen danken?" .
[17] JARAH, die intussen met Raphaël in gesprek was, zegt.: "Lieve, geëerde koningin, houd van mij zoals ik van u houd, - meer is met nodig! En hoe ik over alle wereldse schatten denk, weet u wel en dat heeft u ook al heel wijs aangegeven. Als het werkelijk nodig was dat wij elkaar door middel van grofstoffelijke schatten tegemoet moesten komen, dan zou ik u beslist veel grotere kunnen geven dan u mij. Maar wat is al deze wereldse pracht vergeleken bij het kleinste vonkje van de ware, levende liefde tot God in ons hart!? Vriendin, dit juweel moeten wij zuinig in ons hart bewaren, behoeden en verzorgen, opdat het niet van ons vervreemdt! Als de pracht, de reinheid en de levensintensiviteit daarvan steeds in ons toeneemt, bezitten wij meer dan wat alle hemelen kunnen bevatten! -Begrijpt u dat?"
«« 123 / 246 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.