Over de verantwoordelijkheid van de mens.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)

«« 156 / 246 »»
[1] Dan gaan allen welgemoed naar Cyrenius en vragen hem wat ze in dit opzicht moeten doen.
[2] En CYRENIUS zegt: "Het is passender, als u het geheel nog wat afwacht en in plaats daarvan in uw hárten heel dicht naar Hem toegaat. Dan zal HlJ Zelf wel naar u toekomen en Zelf tegen u zeggen wie Hij is en wat u moet doen! Voorlopig kan ik u in elk geval zeggen dat u op het goede spoor zit! Want dat de grote Godmens Zich beslist hier moest ophouden, kon u reeds uit onze aanwezigheid opmaken! Voor iets onbelangrijks zouden wij hier niet bijna drie dagen lang blijven!
[3] Hij is dus hier, daarvan kunt u nu geheel verzekerd zijn. Nader Hem echter eerst in uw hart en neem ook het ernstige besluit al uw oude gewoontes en zonden grondig af te leggen, dan zal Hij weldra tot u komen en u de goddelijke opdracht geven wat u in de toekomst zult moeten doen!
[4] Het is inderdaad degene, waarvan u zelf dacht dat Hij het was! Kijk naar Hem en bedenk: Dit is Jehova Zelf als mens onder de mensen! Dat is Hij, die hemel en aarde heeft geschapen en alles wat daarin en daarop is!
[5] Ik zeg u: Hij is de eeuwige grond van al het zijn en al het leven! In de ondoorgrondelijke macht van Zijn wil bestaat de gehele oneindigheid. Alle macht van de engelen is slechts een zuchtje uit Zijn mond en al het licht is van Hem afkomstig!
[6] Kortom, denk u in, dat Hij waarachtig Dezelfde is die Mozes op de Smal de wetten gaf voor het volk Israël, maar dit volk heeft Hem vergeten en viel weer in álle zonde terug! Nu kwam Hij om Zijn volk weer op te richten en het vrij te maken van alle zielsziekten.
[7] Hij draagt een mooi rozerood gewaad om te tonen, hoe zeer Hij nog altijd Zijn volk liefheeft. Maar met de blauwe, wijde mantel geeft Hij aan dat Hij ook tot ons, heidenen, is gekomen, om ook ons tot Zijn kinderen om te vormen! De mantel omvat de gehele wereld en daartoe behoren ook alle heidenen.
[8] Denk dan nu alleen maar na over al datgene wat ik u heb gezegd en dan zal het u weldra duidelijk worden dat ik u geen onwaarheid heb verteld!"
[9] Stahar en al zijn collega 's danken hartelijk voor die onverwachte opheldering van de kant van Cyrenius en trekken zich eerbiedig terug.
[10] Wanneer zij zo op hun gemak de oever van de zee weer bereiken, zegt STAHAR tegen zijn metgezellen: "Het is toch merkwaardig, na deze vrijwel algehele opheldering van Cyrenius over de Messias voel ik mij heel wonderlijk, enorm behaaglijk! Een zeker gevoel van verzorgdheid komt er over mij, alsof ons allen op deze wereld nu niet het geringste meer ontbreekt! Tevens overvalt mij toch een zeer eigenaardige schroom en vrees voor de Heer der eeuwigheid, want wij kunnen nu na datgene wat wij gezien en gehoord hebben, niet meer verhelen dat Hij waarachtig is, wat Cyrenius van Hem heeft gezegd! Een gesprek met Hem zal nu een heel aparte gewaarwording voor ons zijn! Onze anders zeer vlotte tong zal ons zeker de dienst weigeren!"
[11] Dan zegt een echt MOEDIGE MAN uit de groep van vijftig: "Ja, ja, je hebt werkelijk heel juist en waar gesproken, maar ik denk toch het volgende: Wij kunnen er toch niets aan doen dat wij mensen zijn, want wij hebben ons beslist niet zelf op de wereld gezet! Ook zijn wij niet aansprakelijk voor al onze levensomstandigheden waardoor wij datgene geworden zijn, wat wij waren. Onze ouders, onze opvoeding en de daardoor ontwaakte behoeften van welke soort dan ook hebben daaraan meegewerkt.
[12] Als wij kinderen zouden zijn van arme dorpelingen, zouden wij zeker datgene zijn geworden wat onze ouders waren, maar God liet ons kinderen van zeer aanzienlijke en rijke ouders worden. Die lieten ons in de tempel opvoeden en ons daarna geheel aan de tempel wijden. Daar kunnen wij toch onmogelijk aansprakelijk voor zijn! Dat wij dat geworden zijn wat wij waren, is toch zeker ook met enig medeweten van de wil van de Almachtige gebeurd!
[13] Dat wij ons toen veel veroorloofden wat volgens de wetten niet geheel in orde was, is natuurlijk ons eigen werk geweest. Maar daarbij bedenk ik toch nog steeds: Als je ouders een visser van je gemaakt hadden, die nu kommervol in zijn levensonderhoud had moeten voorzien, zou er toch heel veel niet gebeurd zijn wat men zich door het goed verzorgd zijn heeft veroorloofd omdat het goeddoorvoede vlees en bloed daartoe aandreef! Daarom zijn onze tekortkomingen tegen de wet, voor een deel een gevolg van de omstandigheden waarin wij door geboorte en opvoeding terecht zijn gekomen.
[14] Als de grote Messias nu naar ons toe zou komen, zou ik in zekere zin helemaal zonder angst en speciale schroom met Hem spreken, want ik kan niet minder zijn dan ik ben en Hij ook zeker niet méér dan Hij van eeuwigheid tot eeuwigheid is!
[15] Zeg eens openlijk: Kan een boom er wat aan doen, als hij door de storm geweldig heen en weer wordt geschud?! Of is het de schuld van de zee, wanneer moedwillige windvlagen haar gladde spiegel omwoelen en maken dat de ene golf de andere, als een roofdier zijn prooi, verslindt?! Of kan het zwakke riet het helpen, dat het door de golven naar alle kanten wordt omgebogen?!
[16] Wij zijn geen oerkracht, en afhankelijk van allerlei verborgen op ons inwerkende krachten. Wat heb je aan de goede en ernstige wil om nooit te vallen, als de brug waarover je moet gaan, zonder dat je het weet, bouwvallig is geworden en instort op het ogenblik dat jij heel onschuldig daarover loopt?! Wat is het leven, welke steunpunten heeft het waarop wij met zekerheid zouden kunnen bouwen?! Wie kent de fundamenten van het denken en het willen?! Door de dierlijk blinde bijslaap, die vrijwel nooit iets met serieus nadenken te maken heeft, wordt het leven bij dieren en mensen op één en dezelfde wijze gevormd! Noch het dier, noch de mens heeft ook maar een sprankje bewustzijn van datgene, dat maakt, dat door de zinnelijk dode bijslaap een levend organisme wordt gevormd. Alleen al het stoffelijk technische deel is zo kunstig samengesteld, dat een groot geleerde daarvoor vele jaren zou moeten studeren om alle afzonderlijke bestanddelen en hun oorzakelijke verbindingen ook maar oppervlakkig te leren ontdekken en te kennen! Maar dan had hij pas de machine voor zich, waar is dan echter nog het principe van het leven zelf, hoe werkt het samen met de machine en hoe bedient het zich van de talloze onderdelen daarvan?
[17] Wij weten wel dat wij nu bestaan en dat wij leven en denken en willen. Ook worden wij de meest verschillende gevoelens en driften in ons gewaar, maar hoe ontstaan die in ons, wie roept die op en waar gaan ze heen als wij ze hebben verzadigd met datgene waartoe zij ons hebben gedwongen?
[18] Kijk, dat zijn heel steekhoudende overdenkingen, waardoor minstens vier vijfde deel van ons bestaan volgens ieder gezond verstand tegenover iedere God is te verontschuldigen en daarom vrees ik ook geen geest en geen God! Iets slechts heb ik nooit gedaan, behalve dat ik zo nu en dan zomaar als mens plezier had aan een dartel meisje, en dat lag toch ook weer aan mijn aard! Waarom moesten de vormen van een mooi, jong meisje mij dan zo geweldig bekoren? Heb ik zelf zo'n overheersende begeerte in mijn wezen gelegd? Daar weet ik niets van! Wie maakte dan dat mijn gevoel voor liefde zo moeilijk te bevredigen is? Wie heeft in mij de honger en de dorst geschapen? Waarom moet ik dan eten en drinken? Kijk, dat wordt allemaal in ons veroorzaakt door hogere krachten, die wij niet kunnen dwingen! .Tot op zekere hoogte kunnen wij ons zelf wel verloochenen, daarboven houdt het echter op! Maar als dit nu zo is, welk verstand, reiner dan het mijne, en welke wijsheid kan dan in staat zijn om mij, vanwege mijn toestand en mijn doen en laten, voor een streng gericht te dagen? Zeker niet van een mens die net zo helder denkt als ik, -en nog veel minder van een allerhoogste en stralende God! Waarom zou ik dan zo'n kinderachtige angst hebben voor een God?"
[19] STAHAR zegt: "Maar er staat toch geschreven dat de mens God moet vrezen, omdat God almachtig en de mens erg onmachtig is en zich nooit kan verzetten tegen God.
[20] De SPREKER zegt: "Heel juist! Hij moet God vrezen! Dat is echter alleen maar een boodschap voor de morele mens, -maar niet voor de gehele mens in al zijn levensfuncties! Maar zelfs deze vrees is eigenlijk alleen maar een vrees uit liefde, die voor de in zeker opzicht vrije wil van de mens dient als levensleidraad, zoals de kinderen hun ouders uit liefde vrezen. Maar vraag eens aan een God een verbod op het ademen, of het spijsverteren, of de polsslag, of het ouder worden, of het groeien van de haren, van de nagels, of het ruiken en het proeven en het ondergaan van lust en pijn! Welke God met enige wijsheid zou dat doen?! Waar hebben wij dan een maatstaf om precies af te meten, waar de mens binnen zijn morele perken, los van alle noodzakelijke levensfuncties, een concreet vastgesteld standpunt heeft en inneemt ten opzichte van het denken, willen en handelen!
[21] Wie kent de draden waarmee het natuurlijke leven samenhangt met het op zichzelf geheel vrije, puur geestelijke leven en wie weet in hoeverre het natuurlijke leven zich, onbelemmerd door deze draden, als een zelfstandig geheel kan bewegen?! Ja, men ziet wel dat ieder mens in een bepaald opzicht vrij is -hij kan gaan waarheen hij wil, hij kan staan of zitten, hij kan naar wens met zijn ogen naar alle kanten kijken -maar daaraan vooraf gaat toch een noodzaak, uitgaande van het begrensde natuurlijke leven!
[22] Het is daarom erg de vraag, waar het eigenlijk vrije, morele standpunt van de mens tussen het noodzakelijke, natuurlijke leven en de vrije, geestelijke aard van de mens is geplaatst! Zolang dat niet duidelijk is omschreven, kan niet van zonde of deugd worden gesproken!"
«« 156 / 246 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.