Het wonder van de ezel.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)

«« 56 / 246 »»
[1] Dan richt SUETAL zich tot Ribar, terwijl hij hem aan zijn mantel trekt en zegt: "Ribar, de vraag en het onderwerp waarover het hier gaat, is uiterst belangrijk, vooral voor ons Joden. Misschien kun jij ons daarover uitsluitsel geven, omdat jij naar mijn weten geen totale leek bent op het gebied van de Schrift. Kijk, alle grote beloften vanaf -zeg maar -Adam tot bijna aan onze tijd toe, kennen wij. Volgens deze zeker niet uit de lucht gegrepen beloften verwachten wij een Messias die met name de Joden, als het oude volk van God, bevrijden zal van alle mogelijke lichamelijke en geestelijke kwalen! Wel, de daden van de beroemde heiland hebben wij met eigen ogen gezien en nog meer hebben wij uit de meest recente ervaringen van oog en oorgetuigen met onze eigen oren gehoord, wat hij allemaal doet en heeft gedaan. Mijn vraag is, of God Zelf, neerdalend uit Zijn hoogste hemelen op de aarde, méér zou doen en wonderbaarlijkers, dan de heiland uit Nazareth! Het antwoord op deze vraag kan alleen maar 'Nee' zijn.
[2] Ongeveer drie weken geleden toonde men ons een grondig vernieuwd huis, dat nu ook aan een genezer -ik geloof dat hij Joab of zoiets heet -toebehoort. Men vond het iets buitengewoons omdat de Nazareeër het in een oogwenk, slechts door het te willen, uit een letterlijke steenhoop heeft opgebouwd.
[3] Men vertelde ons tevens over een koopman uit de omgeving van Sichar, wiens huis ook op soortgelijke wijze is vergroot en prachtig is aangekleed.
[4] De genezingsverhalen uit Genezareth kennen wij eveneens. Wij allen hebben de genezen broeder van onze metgezel uit de bergen in de omgeving van Genezareth persoonlijk gezien en gesproken. Nu hebben wij de buitengewone genezing van de gisteren met ons meereizende vijfbezetenen zo goed als mee aangezien. De onbegrijpelijke wijsheid van Mathaël, die nu met zijn metgezellen met hoofdman Julius en nog een hoge Romein een gesprek voert, staat ons daarvoor meer dan zeker borg!
[5] Nu komen die twee wonderen door een - zeg maar - leerling uitgevoerd, daar nog bij. De vraag is dan: Geeft dit alles ons niet het recht om aan te nemen dat de grote heiland uit Nazareth de beloofde Messias is? Wat denk jij daarvan?"
[6] RIBAR zegt: " Ja, ja, je zou best wel eens gelijk kunnen hebben! Weet je, zo heel in het geheim liep ik ook al met deze gedachte rond, zoals een zwangere vrouw met haar vrucht. Maar dan wordt het dubbel zo moeilijk, zowel ten opzichte van de tempel als van de Romeinen, voor wie zo'n echte Messias der Joden, zoals hij voorspeld is, zeker zeer ongelegen zou komen. De tempel berekent weliswaar de komst van de Messias, volgens kabbalistische berekening, uit wijze voorzorg pas minstens over een paar duizend jaar. Die zou, nu het de tempel zo goed gaat, helemaal geen Messias kunnen gebruiken. Maar de Romeinen zouden hem kennelijk liever aan hun kant hebben staan dan aan de Joodse kant!
[7] Daarom ben ik nu duidelijk van mening: In stilte moet men maar geloven wat men wil met betrekking tot de beloofde, maar men moet zijn mening niet eerder openlijk uitspreken vóór deze zaak nog duidelijker uit de doeken is gedaan! Nu zou je met dit geloof zowel van de ene als van de andere zijde aanzienlijke moeilijkheden kunnen krijgen. Overigens ben je met jouw mening en je beredenering niet op het verkeerde, maar volgens mijn mening en mijn geheimste gedachten op het goede spoor, maar, beste vrienden, dat moet in ons eigen belang voorlopig beslist nog strikt onder ons blijven!
[8] En jij, broeder Suetal! -Iet jij eens goed op de jonge leerling met zijn wonderen! Wat die nu weer van plan is? In de eerste plaats gaat hij helemaal niet naar zijn eigen mensen terug en ten tweede staat hij ons wat kwajongensachtig, fijntjes glimlachend aan te kijken, alsof wij zo'n stel domme, onnozele halzen zijn. Wat hem toch bezielt? Kijk maar, nu draait hij zich zelfs om en staat gewoonweg in zijn vuistje te lachen! Als die jongen maar niet zo ontzettend almachtig was, zou ik hem ter verantwoording roepen, maar met zo'n mens is niets aan te vangen. Hij zou ons voor de grap in een gezapige ezel kunnen veranderen, en hoe zou je er dan bij staan?"
[9] Dan zegt RAPHAËL zich omkerend en nog meer lachend, terwijl hij met Mijn toestemming een oergezonde ezel naast Ribar neerzet: "Kijk, net zoals er nu écht één naast je staat!"
[10] RIBAR kijkt om zich heen, schrikt geweldig en zegt na een ogenblik van toenemende verbazing en schrik: "O, o, o, wat is dat nou?! Waar komt die goeddoorvoede ezel nu opeens vandaan?"
[11] RAPHAËL antwoordt: "Daar waar de vis vandaan is gekomen! Maar nu vraag ik jóu wat de reden is waarom jullie mij storend vinden? Heb ik jullie dan enig kwaad gedaan?"
[12] RIBAR zegt: "Beste en tevens mooiste, jonge vriend! Weet je, je bent ons té almachtig en daarbij zie je er een beetje kwajongensachtig uit. Daarom hebben wij zo'n respect voor jou, en in je nabijheid voelen we ons erg angstig en bang! Maar omdat je er nu eenmaal bent en niet naar je eigen groep terug wilt gaan, moet je maar dichterbij komen en ons eens beschrijven hoe de grote, goddelijke meester uit Nazareth er uitziet. Want door de onbegrijpelijke wonderen die jij voor ons hebt gedaan, worden onze zielen niets wijzer! Als jij net zo goed kunt spreken, en daar twijfelen wij niet aan, als je goddelijke wonderen kunt doen, open dan je mooie mond en beschrijf zijn uiterlijk!"
[13] RAPHAËL zegt: " Als ik mocht, zou ik dat ook heel graag doen, maar ik mag ondanks al mijn almachtige kracht, die de eeuwige meester aller dingen mij geeft, niet vóór de tijd uit de school klappen.
[14] Het heeft jullie en jou met name, geërgerd dat ik daar straks noodgedwongen om jullie heb moeten lachen. Ik verzeker jullie dat daar zeker geen zogenaamde kwajongensachtigheid achter steekt. Er doen zich namelijk vaak gelegenheden voor bij de sterfelijke mensen, vooral bij hen die nog in een soort schemering lopen, dat een geheel verlichte geest, zo ongeveer als ik er een ben, toch wat moet glimlachen. Ik, bijvoorbeeld, moet nog altijd wat glimlachen als mensen die zich zelf voor heel wijs en verstandig houden, in een bos bij elkaar staan en tenslotte door de bomen het bos niet meer zien en ook niet meer herkennen! Ja, vrienden, als ik zoiets tegenkom, moet ik lachen en daar helpt niets tegen!"
[15] RIBAR zegt wat verbaasd: "Staan wij dan nu soms ook in een bos en zien wij het bos door de bomen niet?"
[16] RAPHAËL zegt: "Lichamelijk niet, maar geestelijk wel en daarom moest ik lachen. Zeg mij eens, waarom zijn jullie dan zo bang om kennis te maken met de grote meester uit Nazareth?"
[17] SUETAL antwoordt ditmaal: "Kijk, beste, wijze leerling van de grote meester, wij hebben tegen deze vriend hier, die jou hierheen heeft geroepen, precies verteld waarom wij het prettiger vinden om niet persoonlijk kennis met hem te maken en bij deze helemaal niet zo kwade wens van ons moet het ook blijven!
[18] Jij staat voor ons arme zondaars al veel te hoog en daarom voelen wij ons bij jou helemaal niet op ons gemak. Van jouw wijsheid en kennis kunnen wij onmogelijk ook maar een greintje besef hebben en daarom krijgen wij een heel wonderlijk gevoel in jouw gezelschap. Maar wat is een leerling vergeleken bij zijn meester? Als jij als jongste leerling van de grote meester al zulke ongehoorde wonderen kunt verrichten, wat zal je mééster dan wel niet allemaal kunnen?! Wij voelen ons bij jou al helemaal niet op ons gemak, wat moet dat dan bij de grote meester worden?! Dat zouden we helemaal niet uit kunnen houden! Voorlopig houden wij het er dus op niet persoonlijk met de grote meester kennis te maken.
[19] Helpen kan ons alleen maar zijn leer, waarvan wij de hoofdlijnen reeds van deze vriend hier hebben gehoord. Daar zijn wij voorlopig ook heel tevreden mee. Als wij eenmaal, door ons zo goed mogelijk aan de goddelijk zuivere leer te houden, volmaakter worden dan wij nu zijn, zal het zeker de grootste zaligheid voor ons zijn ooit ook persoonlijk met de grote meester kennis te maken. Maar schenk de hierheen getoverde ezel voor ons aan onze gastheer hier, want wij hebben verder mets om hem voor het genotene te kunnen betalen.
[20] RAPHAËL zegt: "Wel, schenken jullie hem maar het kerngezonde lastdier en de vis, want de beide dieren zijn toch voor jullie geschapen!"
«« 56 / 246 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.