Goden en mensen.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)

«« 84 / 246 »»
[1] Maar IK zeg tegen de Griek: "Luister, beste vriend! Die veertien bedienden van jou kunnen best ijverige en vaardige mensen zijn, maar je hebt zóveel bij je dat het hun toch een behoorlijke tijd zou kosten voor ze alles op orde zouden hebben.
[2] Kijk, deze schijnbare knaap is één van Mijn vele dienaren en doet in een oogwenk meer dan al jouw veertien dienaren in ruim honderd jaar. Laat je dienaren daarom voor deze keer rusten, dan zal deze enige hier aanwezige dienaar van Mij in een oogwenk alles zo op de jouw vanouds bekende manier hebben ingericht, als jouw veertien dienaren nauwelijks in drie dagen zouden kunnen!
[3] Als je daarmee instemt, zal Ik hem daar opdracht toe geven!"
[4] De GRIEK zegt: "Vriend, als op aarde zoiets mogelijk is, dan vraag ik je dat! Want mijn dienaren zijn toch al erg vermoeid van de reis en konden dus met het uitpakken en opzetten van de tenten best wel eens erg lang bezig zijn!"
[5] IK zeg tegen Raphaël: "Laat zien wat een zuivere geest in een oogwenk kan doen!"
[6] RAPHAËL boog diep en zei: "Heer, U heeft bevolen en zie, alles is reeds kant en klaar!"
[7] Daarop zeg IK tegen de Griek: "Wel, vriend, sta op en onderzoek of het werk naar wens is gedaan!"
[8] De Griek gaat staan, slaat driemaal zijn handen ineen en zegt stomverbaasd: "Ja, alle goden nog aan toe! Wat is dat nou?! De jongen is nog helemaal niet weggeweest en mijn tenten staan er al kant en klaar en alles ziet er piekfijn uit! Nee, nee, nee! Dat is niet natuurlijk meer! Nu moet ik toch eens zien of het in de tenten ook allemaal in orde is!"
[9] Dan verlaat hij het schip en gaat, begeleid door ons en zijn dochter , zijn tenten in en vindt tot zijn grote verbazing werkelijk alles helemaal op orde.
[10] Nu is hij echter pas goed van zijn stuk gebracht. Als in een soort verbazingsroes zegt hij na een poosje, terwijl zijn verwondering maar niet ophoudt: "Ik ben óf bij de aartsmagiërs van Egypte terecht gekomen, óf bij louter goden, want wat ik hier meemaak is ongehoord en sinds mensenheugenis niet voorgekomen! En jij, vriend, (zich tot Mij wendend) schijnt temidden van deze velen de meester, of Zeus zelf te zijn!? Je bent niet uit een mens geboren en deze jongen ook niet, je moet van eeuwen her uit de geest zijn geboren! O goden, o goden, welke kracht moeten jullie bezitten om dit te kunnen doen en hoe ellendig is de arme mens, de blinde worm in het stof, vergeleken bij jullie?! Jullie kunnen alles, maar de sterfelijke worm in het stof van zijn vergankelijkheid kan niets! Vriend, u die een god bent en aan wie alles gehoorzaamt, wat kan ik, een sterfelijk mens, voor u, onsterfelijke god, doen? Wat kan ik u geven, u, die over de gehele aarde, over zon, maan en alle sterren gebiedt?"
[11] IK zeg: "Vriend, je bezit veel natuurlijk inzicht en beoordeelt het gebeurde, dat voor jou een wonder lijkt, wel met een juiste instelling, maar je moet de mensen niet te ver beneden jouw goden stellen, want Ik zeg je: Alle goden, die je als zodanig kent en vereert, zijn eigenlijk helemaal niets vergeleken bij een mens die met de ware Geest van God is vervuld.
[12] Kijk, die vele mensen die je hier ziet zijn merendeels al net zo machtig als deze jongen hier en zijn toch slechts mensen van vlees en bloed!
[13] Raak Mij aan en je zult merken, dat ook Ik, wat betreft Mijn uiterlijke lichaam, uit vlees en bloed besta, maar dit vlees en bloed is vervuld van de Geest van God, de enige Almachtige, naar Wie alles zich moet voegen door de macht van Zijn wil.
[14] Daaraan zie je dus, dat wij hier alleen maar handelen door de kracht van de Geest van God, die in ons is, in ons denkt en wil wat Zijn alziende en alvoelende, hoogste wijsheid nodig en goed acht.
[15] Wel, op dit ogenblik bezit Ik Zelf alleen deze eigenschap volkomen en daarom ben Ik daarin een meester, maar Ik kan ook ieder mens die van goede wil is, daartoe in staat stellen.
[16] Maar natuurlijk kan aan een mens die een kwade, opstandige wil heeft, dat vermogen niet en nooit worden gegeven, want het is noodzakelijk dat hij eerst volledig ingewijd is in de heilige orde van de Geest van God, voordat hem het vermogen van de macht van de eeuwige Geest van God wordt gegeven, en die kan alleen maar daarin bestaan, dat de zuivere mens in zijn ziel geheel wordt doordrongen van de Geest van God. De van Gods Geest doordrongen ziel wil slechts datgene, wat de Geest van God wil, en wat Die wil, moet gebeuren omdat Hij alleen de eeuwige oerkracht en macht van de gehele oneindigheid is!
[17] Want alles wat in de eindeloze ruimte is, leeft en denkt, is voor wat betreft het geestelijk levende deel de onwrikbaar vastgehouden gedachte van deze eeuwige Geest in de door Hem Zelf bepaalde orde en het daaruit onder woorden gebrachte Idee, hetgeen echter geheel volgens zijn aard eveneens zelfstandig geestelijk kan worden.
[18] Kijk, vriend, in het kort aangegeven is het zo met de dingen gesteld! Jij bent een bekwaam denker en zult weldra veel begrijpen, maar op dit ogenblik moet dit voldoende voor je zijn!
[19] Ik zal je echter een zekere Mathaël, een zeer wijs man, als gezelschap geven. Hij zal je veel vertellen en je zult Mij Zelf daarna beter begrijpen dan nu!"
[20] Daarmee is de Griek, die zich zeer over mijn wijsheid verbaast, geheel tevreden en hij is erg verlangend de man te zien.
[21] IK roep meteen Mathaël en zeg: "Vriend, daar vind je een wat bouwvallig huis. Jij bent een goed timmerman en zult wel weten, wat er aan gedaan moet worden!"
[22] MATHAËL zegt: "Heer, met Uw hulp zal het huis goed en stevig worden!"
«« 84 / 246 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.