Hoe Engel en Mens Gods Beeld en Gelijkenis kunnen zijn.

Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang

«« 6 / 27 »»
[1] Ziet, zoals Gods Wezen is, zo is ook het wezen der Engelen en der mensen; en zoals het Goddelijk Lichaam is, zo is ook het lichaam der Engelen en der mensen. Alleen is dit het onderscheid, dat Engel en mens een schepping zijn, een gedeelte van het gehele wezen en niet het gehele wezen zelf; als het ware één zoon van het gehele wezen; daarom is het redelijk, dat hij een onderdaan is van het gehele wezen, daar hij slechts de zoon is. En wanneer zich de zoon verzet tegen de Vader, zo is het rechtvaardig, als de Vader hem uit zijn huis verstoot, want hij verzet zich dan tegen Hem, die hem heeft doen geboren worden en van Wiens kracht hij een schepping is. Want wanneer iemand iets formeert uit datgene wat hem toebehoort, zo heeft hij, wanneer datgene, wat hij geschapen heeft, zich niet naar zijn wil gedraagt, het recht daarmee te doen wat hij wil, een val ter ere of ter onere; hetgeen ook met Lucifer voorviel. Merk nu op: De gehele goddelijke Kracht des Vaders spreekt uit alle eigenschappen des Vaders. Het woord, dat gesproken wordt verpersoonlijkt de Zoon Gods.
[2] Nu gaat dit zelfde woord, dat de Vader spreekt, uit van Zijn Krachten. Dit spreekt de Vader uit en dit woord is de glans die van Hem uitgaat en wanneer dit woord is uitgesproken, zo is het niet meer in de Vader, maar weerklinkt in alles wat de Vader zegt. Nu heeft dit door de Vader gesproken woord zulk een scherpte, dat de klank ervan ogenblikkelijk zeer snel door de gehele volheid des Vaders opgenomen wordt; en deze zelfde scherpte is de Heilige Geest. Want het woord, dat uitgesproken is, blijft als een glansrijke of heerlijke opdracht voor de Koning bestaan; de klank of toon evenwel, die van het woord uitgaat, en door het woord heen klinkt, verricht de opdracht des Vaders, die Hij door middel van dat woord heeft te kennen gegeven. Dit nu is de geboorte van de Heilige Drie­vuldigheid.
[3] Ziet nu: zo is het ook gesteld met de Engel en de mens. De kracht in het gehele lichaam aanwezig, heeft alle eigenschappen, zoals ze ook in God de Vader zijn. Zoals nu in God de Vader alle krachten opstijgen van eeuwigheid tot eeuwigheid, zo stijgen ook in Engelen en mensen alle krachten op in het hoofd; hoger kunnen zij niet opstijgen, want het is slechts een schepsel, eindig en gebonden aan een begin en een einde. En in het hoofd zetelt de goddelijke vierschaar, de goddelijke rechterstoel of God de Vader, en de vijf zintuigen of eigenschappen zijn de raad­gevers; zij ontvangen hun verschillende indrukken uit het gehele lichaam, uit alle krachten die in het lichaam werken. Nu beraadslagen de vijf zintuigen altijd zo, dat het gehele lichaam vertegenwoordigd is, en als er raad gehouden is en een besluit genomen, dan spreekt de rechter het oordeel uit. Hij spreekt een oordeel uit in het hart, het midden van het lichaam, het centrum, want het hart is de bronwel aller krachten van­waaruit ook het opstijgen der krachten aanvangt. Daar staat dat woord nu in het hart, als een uit alle krachten samengesmolten eenheid, en dit beduidt God de Zoon. Nu gaat het uit het hart over in de mond; deze formuleert het en verduidelijkt het, zo, dat het opklinkt en duidelijk naar de vijf zintuigen is te onderkennen. Naar gelang van de eigenschap, waaruit het woord zijn oorsprong heeft, wordt het woord door de tong uitgesproken; en het onderscheid tussen de woorden wordt bepaald door de tong; en dit beduidt de Heilige Geest.
[4] Want evenals de Heilige Geest van de Vader en de Zoon uitgaat en alles onderscheidt en alles verduidelijkt en datgene teweeg brengt wat de Vader door het woord spreekt, evenzo verduidelijkt en onderscheidt de tong al datgene wat de vijf zintuigen in het hoofd door het hart aan de tong overbrengen en de geest gaat uit van de tong door middel van de klank, zoals de raad der vijf zintuigen het heeft besloten en dat, wat daar besloten is, wordt uitgevoerd.
[5] Over de mond.
[6] De mond doet duidelijk uitkomen, dat ge een zoon van uw Vader zijt, met beperkte macht begiftigd, of ge nu mens of Engel zijt, want door middel van de mond moet ge de kracht uws Vaders in u opnemen, opdat ge zult kunnen leven.
[7] Een Engel kan dat doen, zowel als een mens; al heeft hij ook aan het element lucht niet op dezelfde wijze behoefte als de mens. Hij moet toch door middel van de mond de geest in zich opnemen, waardoor de lucht in deze wereld is ontstaan. Want in de Hemel bestaat de lucht niet in dezelfde vorm en op dezelfde wijze, maar de lucht is daar zeer zacht en vreugdevol, ze is als een lieflijk suizen en de Heilige Geest is in alles aldaar aanwezig. Een Engel moet uit dit alles ook leven, anders zou hij geen levend en bewegend schepsel zijn; hij moet ook van de hemelse vruchten kunnen eten met zijn mond. Dit moet ge echter niet op aardse wijze verstaan, want een Engel heeft geen ingewanden, vlees of been­deren; hij is door de goddelijke kracht geformeerd naar het voorbeeld van de mens, ook wat betreft zijn ledematen en andere lichaamsdelen. De geslachtsdelen en ook een uitgang onder aan het lichaam heeft hij niet; dit behoeft hij ook niet. Want deze dingen heeft de mens eerst ontvangen na zijn droevige val. Een Engel doet niets van zich uitgaan dan de goddelijke Kracht, die hij met de mond tot zich neemt, opdat zijn hart daardoor zal worden aangestoken en het hart doet alle andere leden ontbranden. Datzelfde gaat door zijn mond wederom van hem uit, wanneer hij spreekt en God prijst. De hemelse vruchten echter, die hij eet, zijn niet aards en al gelijken zij in vorm en verschijning op de aardse vruchten, zo zijn zij toch goddelijke Kracht en hebben een zeer lieflijke smaak en geur, zodanig, dat ik het met niets in deze wereld kan vergelijken, want zij smaken en geuren voor de Heilige Drievuldigheid. Ge moet niet denken, dat wat er in de Hemel is, een flauwe afschaduwing is van datgene, wat op aarde is. Neen, de Geest toont helder en duidelijk aan, dat in de Hemelse heerlijkheid goddelijke bomen, heesters en bloemen groeien en velerlei andere gewassen, zoals ook op de aarde. Zoals de Engelen zijn, zo zijn ook de gewassen en de vruchten; alles uit goddelijke Kracht ontstaan. Ge moet dit gewas des Hemels niet vergelijken met dat der aarde, want in deze wereld bestaan twee eigenschappen, een goede en een boze en veel is er dat groeit uit de kracht van het boze. Dàt groeit in de Hemel niet. Want in de Hemel groeit slechts dat, wat goed is. Er groeit niets, dat niet goed is.
[8] Alleen Lucifer heeft deze wereld zo toegericht, als zij nu is. Daarom schaamde moeder Eva zich, toen zij gegeten had van datgene, wat ont­staan was uit het boze; zij schaamde zich ook voor haar vrouwelijkheid, die zij door het eten van de appel deelachtig geworden was. Iets dergelijks nu heeft nooit plaats met de Hemelse vruchten. Er zijn wel allerlei zeer geurige vruchten in de Hemel, niet alleen bij wijze van symbool; en de Engelen vatten de vruchten aan met hunne handen, eten ze als wij mensen doen, maar zij hebben daarbij geen tanden nodig, zij hebben ze ook niet, want de vrucht is van goddelijk maaksel. Dit alles nu, wat een Engel tot zich neemt, wat buiten hem is gelegen en wat hij verwerkt ten einde zijn leven op te bouwen, is niet zijn lichamelijk eigendom, dat hij heeft ontvangen uit het recht der natuur; de Hemelse Vader geeft alles uit liefde. Hun lichaam is weliswaar hun eigendom, want God heeft het hun tot een heiligdom gegeven en wat aan iemand ten eigendom gegeven is, dat is van hem, naar een natuurrecht, en hij, die dat wederom afneemt, zonder dat dat overeengekomen is, handelt verkeerd.
[9] Alzo handelt God ook niet; daarom is een Engel een eeuwig en onvergankelijk schepsel, dat in alle eeuwigheid bestaat. Wat zou hem nu even­wel het lichaam van nut zijn, wanneer God hem niet zou spijzigen? Dan zou hij geen beweging kennen en zou daar neerliggen als een dood stuk hout. Daarom gehoorzamen de Engelen God en verdeemoedigen zich voor den geweldigen God; loven, eren, roemen en prijzen Hem om Zijn grote wonderdaden en zingen voortdurend van Gods Heiligheid, opdat Hij hen zal spijzigen.
[10] Over de zuivere en dankbare liefde van de Engelen jegens God.
[11] De rechte liefde in de goddelijke natuur stamt uit de bronwel; deze is de Zoon Gods. Ziet gij mensenkind, laat het u gezegd zijn: De Engelen weten, wat de rechte liefde jegens God is; ook gij hebt deze nodig in uw koude harten.
[12] Merk op: Wanneer de lieflijke, vreugdevolle glans en het licht met de kracht, die in den Zoon Gods is, in alle krachten des Vaders weerspiegelt, zo worden deze alle door dit licht en deze kracht ontstoken en gaan vol vreugde triomferen. Zo ook, wanneer het lieflijke en vreugdevolle licht van den Zoon van God de Engelen verlicht en in hunne harten schijnt, zo worden alle krachten in hun lichaam aangedaan en zulk een vreugdevol liefdevuur ontbrandt, dat zij van grote vreugde gaan loven en zingen, zodanig dat noch ik, noch enig ander mens het uitspreken kan. Met dit gezang wil ik de lezer tot dit leven oproepen; ge zult dit kunnen ondervinden; ik kan het niet beschrijven. Wilt ge echter dit alles in uw leven zelf ervaren, laat dan af van huiche­larij, geldgierigheid en bedrog, ook van uw spotternij en wendt uw hart vol ernst tot God en doe boete voor uw zonden, met het eerlijke, ernstige voornemen heilig te leven en bidt God om Zijn Heiligen Geest; en worstel met Hein zoals de aartsvader Jacob de gehele nacht met Hem heeft ge­worsteld tot liet morgenrood aanbrak, en hij heeft Hem niet laten gaan, voor Hij hem gezegend had. 1 Mozes 32. Doe gij ook alzo, en de Heilige Geest zal gestaltenis in u aannemen. Wanneer ge echter niet versaagt, zo zal dit vuur plotseling over u komen en u overstromen; alsdan zult ge ervaren, hetgeen ik hier geschreven heb, en ge zult geloven, wat ik in dit boek heb geschreven. Ge zult ook een ander mens worden en gij zult hieraan denken; gij zult meer in de Hemel verkeren dan op de aarde. Want de wandel van de heilige ziel is in de Hemel en of zij al lichamelijk op de aarde wandelt, zo is zij toch te allen tijde bij haar Verlosser, Jezus Christus en houdt met Hem Avondmaal.
«« 6 / 27 »»