Het einde van de gekruisigde roofmoordenaars.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)

«« 132 / 263 »»
[1] Binnen een halfuur waren wij al weer op Golgotha en troffen daar behalve de bewakers vrijwel niemand aan. Maar de zeven boden een ontzettende aanblik. Daarmee bedoel ik niet zo zeer de zeven half doden die er verschrikkelijk uitzagen, maar veeleer hun zielen, die nog niet van hun lichamen waren gescheiden, en er alle moeite voor deden zelf de lichamen te vernietigen en te verscheuren. Deze zwarte tijgers, die over hun lichaam donkere bloedrode strepen hadden, sloegen met hun klauwen in hun lichamen en beten zich daarin vast, maar het nog levende zenuwgestel van het lichaam bezorgde hun kennelijk daarop een pijnlijke reactie, want na iedere beet in het lichaam vertrok hun gezicht van pijn en legden zij hun poten meteen op de plaats die overeenkwam met de plaats waar zij in hun halfdode lichaam gebeten hadden.
[2] Deze vreselijke handelwijze zagen wij bijna een uur lang aan en ik moest mijn vader steeds vertellen wat ik bij de zeven zag. Dat merkte de Romeinse wachtmeester echter op, die mijn voortdurende kijken al langer heel opmerkzaam geobserveerd moest hebben. Hij kwam naar ons toe en vroeg in het Romeins aan ons beiden wat wij toch aan de zeven zagen, omdat wij en ik vooral, hen zo doorlopend observeerden en ik mijn vader steeds iets had mede te delen. Wij moesten in zijn taal antwoord geven omdat hij ons anders zou moeten wegsturen.
[3] Mijn vader sprak Grieks met hem, waarin hij zich gemakkelijker kon uitdrukken dan in het Latijn, hoewel wij beiden ook het Latijn heel goed kenden, want in Jeruzalem moest men reeds als knaap drie talen kennen als men met de vele buitenlanders wilde converseren. Hij legde de wachtmeester uit dat hij geneesheer was en hier met mij, zijn zoon en tevens zijn leerling, waarnemingen deed op het gebied van de leer der ziekten en de psychologie, en dat hij mij aanspoorde goed op alle symptomen te letten en tevens ook het een en ander verklaarde volgens de leer van Hippocrates.
[4] De wachtmeester, die een weetgierig mens was, beviel dat wel, alleen verzocht hij mijn vader de uitleg aan mij in het Grieks te geven, zodat hij daar ook iets van zou kunnen Ieren. Toen zaten wij in de knoei! Want dat mijn vader mij daarbij iets uitgelegd had, was maar een uitvlucht om de wachtmeester gerust te stellen, omdat ik juist mijn vader over dat wat ik geestelijk gezien had, dingen had meegedeeld die beslist van dien aard waren, dat de wachtmeester ons daarover in ons gezicht zou moeten uitlachen als hij die hoorde. Wat moesten we nu? Wij waren allebei radeloos!
[5] Maar nu ontdekte ik een geest die op dat ogenblik, staande op een wolk, uit de lucht naar beneden kwam en in zijn rechterhand een groot blinkend zwaard droeg. 'Wat gaat die hier doen?', dacht ik. De wachtmeester merkte echter mijn gerichte, onderzoekende blik en vroeg mij meteen of ik soms iets bijzonders zag. En ik antwoordde hem op de mij toen gebruikelijke manier heel kort en wat nors: 'Zeker, -maar al zou ik het u vertellen, dan zou u mij toch niet geloven!'
[6] De wachtmeester wilde mij toen nog meer vragen, maar omdat het op dat moment al tegen de avond begon te lopen en er van Cornelius een bevel kwam om volgens Romeins gebruik met bijlen de benen van de zeven bij de voeten te breken en, als er nog een leefde, deze met een slag op het hoofd en een slag op de borst te doden, moest onze wachtmeester zich weer strikt aan zijn bevelen houden en werden wij niet meer gehinderd bij onze waarnemingen.
[7] Ik keek toen alleen naar de grote geest die een donker, hemelsblauw plooiend gewaad droeg, om te zien wat hij in dit geheel zou doen. Luister! Toen de beenbrekers op het commando wachtten om de zeven de benen stuk te slaan en om degene die nog in leven was, met de genoemde slagen de genadeslag te geven, hief de machtige geest zijn zwaard op en sloeg de draden doormidden waarmee de zwarte tijgerzielen nog aan de lichamen vastzaten.
[8] Toen deze verschrikkelijke zielen helemaal vrij waren van hun lichaam, kregen zij opeens een wat menselijker uiterlijk, liepen op hun achterpoten rond maar maakten geen geluid, en zij zagen er erg treurig en lijdend uit en de geest zei op barse toon tegen hen: 'Verwijder je naar de plaats van jullie boosaardige liefde; deze zal jullie aantrekken! Jullie krijgen loon naar werken!' Maar de zeven zielen schreeuwden: ' Als wij verdoemd moeten zijn, dan is het altijd nog vroeg genoeg! Waarom moesten wij ons dan laten martelen als ons nu hier de eeuwige verdoemenis wacht?!'
[9] De grote, machtige geest zei: 'Alles was en is nog afhankelijk van jullie liefde! Richt die naar de jullie bekende orde van Jehova, dan zullen jullie je eigen verlosser zijn; maar behalve jullie kan niemand in Gods hele oneindigheid je verlossen! Het is jullie leven en ook jullie liefde; als jullie je liefde kunt veranderen, dan zal deze ook jullie gehele leven en bestaan veranderen! En ga nu weg!'
[10] Na deze strenge woorden van de grote en machtige geest gingen de zeven er onder ontzettend gebrul zo snel mogelijk vandoor; ik was echter zo vrij om de grote geest te vragen hoe het dan later met de zeven af zou lopen.
[11] En de geest verhief zich weer en zei alleen maar: ' Dat hangt van hun eigen wil af! Bij hen lag het niet aan de opvoeding, niet aan de kennis, en zij waren ook niet bezeten -behalve dan door hun eigen kwade wil. Het ongedierte datje uit hen zag komen tijdens het ondergaan van hun straf en bij hun geseling, waren geen vreemde demonen, maar enkel produkten en uitwassen van hun eigen kwade wil. Daarom is deze straf rechtvaardig, want het betrof zeven volslagen duivels waarvoor er op deze wereld geen les, geen woord en geen verbetering was! Maar hier bij ons, waar alles openbaar wordt, zal hun lot zo zijn als zij zelf willen dat het wordt door hun liefde. Het zal hun hier niet aan gelegenheden ontbreken, ook al zijn deze er slechts schijnbaar, om hun krachten te beproeven in nog meer kwaads of echter ook in iets beters. Begrijp dat, jongen, en leg dat ook uit aan je vader, die niet de gave heeft ontvangen om dat te zien!'
[12] Na deze betekenisvolle woorden verdween de grote en machtige geest en de beenbrekers begonnen met hun werk. Bij vijf liep er geen bloed meer uit de wijd gapende wonden, maar bij de twee laatsten was dat nog wel het geval. Aan hen gaf men dan ook meteen de vastgestelde genadeslagen, hetgeen echter totaal overbodige moeite en werk was, want als de goede of slechte ziel eenmaal uit het lichaam is, is het lichaam beslist al volkomen dood.
[13] Na deze niet bepaald uitnodigend mooie handeling gingen de scherprechters naar huis, terwijl de lijken ter verdere vernietiging overgeleverd werden aan de vilder en zijn knechten. De wijze van vernietiging was verschillend en is dat nog, als de lijken maar niet begraven worden. Gewoonlijk werden zij verbrand door middel van het vervloekte hout, of gekookt in vervloekt water en daarna als prooi voor de wilde dieren geworpen. De wilde, verscheurende dieren die daarvan vraten stierven meestal. Daarom kookte de vilder dergelijke lijken meestal in het vervloekte water, waarna hij ze dan ter verdelging van wolven, hyena's, beren en vossen in de wijde omtrek heel goed kon verkopen en er veel geld voor kreeg.
[14] Dat, o Heer, is dan weer een klein verhaaltje uit mijn jeugd, waarbij mij alles wel duidelijk is, - behalve de gestalte van de zielen, die totaal niet op die van een mens leken, en al dat ontelbaar vele ongedierte, dat ik in de vorm van vleermuizen en kleine draken uit die verdoemde mensen zag komen. De grote geest gaf mij weliswaar in die richting enige uitleg door te zeggen dat het slechts uitwassen van de kwade wil waren, maar hoe dat in z'n werk ging, is een heel andere vraag die buiten U, o Heer, vast niemand beantwoorden en uitleggen zal! Als Uw heilige wil het daarmee eens zou zijn, zou U deze beide zaken wel aan ons uit kunnen leggen!"
«« 132 / 263 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.