De uitstralende sferen van mens en zon.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)

«« 215 / 263 »»
[1] (DE HEER:) "Het, zeg maar, eerste mensenpaar kon door Mij onmogelijk anders dan helemaal overeenkomstig de juiste levensorde op deze aarde geplaatst worden. Het gemoedsleven moest helemaal ontwikkeld in deze wereld optreden om niet snel ten prooi te vallen aan duizendmaal duizend andere schepsels en elementen die vijandig waren.
[2] De eigenlijke overeenkomst met Mijn oergoddelijke zijn was in het eerste mensenpaar reeds volmaakt aanwezig en kon dus de volledige heerschappij over alle schepsels op de doeltreffendste wijze uitoefenen. Hoe vindt dat echter plaats? Luister!
[3] De in het gemoed volmaakte ziel is persoonlijk weliswaar ook in de volmaakte mensenvorm in het lichaam aanwezig, maar haar sensibiliteit voelen en willen straalt, net als de lichtstralen uit en van de zon, naar alle denkbare kanten ver en volwerkzaamheid naar buiten. Hoe dichter bij de ziel, des te intensiever en werkzamer is ook de voortdurende stroom van het denken voelen en willen.
[4] De sfeer van het uitstralende licht van de zon, waarin zich deze aarde, de maan en nog een heel groot aantal veelsoortige, andere hemellichamen bevinden, is in zekere zin de uitstralende levenssfeer van de zon, waardoor alles wat zich binnen haar bereik bevindt, gewekt wordt tot een bepaald natuurlijk leven. Alles moet zich daarbij meer of minder voegen naar de orde van de zon, en die is dan wetgever en heerser over alle andere hemellichamen die zich waar dan ook binnen het bereik van haar uitstralende licht bevinden.
[5] Natuurlijk kan men van de zon niet beweren dat zij denkt en wil; maar haar licht is toch een heel grote gedachte en de warmte van het licht een erg vaste wil, -die echter niet van de zon, maar van Mij uitgaan, en werkzaam zijn door het organische wezen van het zonnelichaam.
[6] Hoe dichter een hemellichaam bij de zon staat, des te meer moet het ook merken dat de levenwekkende kracht van de uitstralende levenssfeer van de zon er op inwerkt en bepaalt, en zich moet voegen in alles wat het licht en de warmte van de zon in en op het hemellichaam wil verwezenlijken.
[7] Zoals echter de zon enkel door middel van haar uitstralende levenssfeer een wonderbaarlijke uitwerking heeft, zo gebeurt dat ook bij een onbedorven en, in haar oorspronkelijke aard, volmaakte ziel, die volleven is en dus vol is van liefde, geloof en een vaste wil!
[8] Zo'n ziel bestaat geheel uit licht en warmte en straalt naar alle kanten ver uit, en deze uitstraling vormt dan voortdurend haar krachtige, uitstralende levenssfeer. Zoals echter in de uitstralende levenssfeer van de zon het Mijn wil is die overal wonderbaarlijk tot uitdrukking komt en die geen macht kan weerstaan, evenzo komt de wil van een volmaakte, onbedorven ziel, die -omdat zij zich in Mijn orde bevindt - ook Mijn wil is, op wonderbare wijze tot uitdrukking.
[9] Wanneer echter, omdat Ik dat toelaat, de zon helemaal ontwricht zou worden en haar zeer kunstig en wijs geschapen, buitengewone organisme en mechanisme verwoest zou zijn, en haar grote natuurziel der natuurzielen tenslotte helemaal beangst en verkommerd alleen maar bezig zou kunnen zijn met het in orde brengen van haar in kleine stukken uiteengereten lichaamsorganisme of dit in het ongunstigste geval zelfs zou verlaten en de grote brokstukken over zou laten aan hun eigen ontbinding, hoe zou het er dan met de alles tot leven wekkende, uitstralende levenssfeer uitzien? Meteen zou er in haar planetengebied de grootste wanorde optreden; alle vegetatie en al het lichamelijke leven zou heel gauw ophouden te bestaan!
[10] Ook al zouden de mensen zich nog een tijdlang met voorraden van allerlei aard verder helpen, de eeuwige nacht een poosje verlichten met fakkels en lampen, en de vertrekken verwarmen met het op aarde voorradige hout uit de bossen, dan zouden mensen van deze aarde met de grootste voorraad zich in het gunstigste geval hoogstens tien jaar heel kommervol in leven kunnen houden. Maar na deze tijd zou het dan wel afgelopen zijn met het leven van alle vegetatie en alle schepselen op aarde. Geen plant zou er meer groeien en het levende zaad voortbrengen; de dieren zouden geen voedsel meer vinden en zouden van honger moeten sterven en door de te grote koude verstijven; de aarde zelf zou buiten haar baan treden en dan óf ergens tegen een andere planeet botsen, óf na vele duizenden jaren in het lichtgebied van een van de andere talloze zonnen terechtkomen. Door het licht en de warmte daarvan zou zij weer gaan ontdooien en binnen een veranderde orde weer op de een of andere wijze langzaam en geleidelijk beginnen op te leven, maar zij zou beslist haar huidige, zeer gelukkige, goedgeordende bestaan nooit meer terugkrijgen!
[11] Dat alles zou de uitwerking en het gevolg zijn van een grote of zelfs zeer grote wanorde in het wezen van de zon. Zij zou geen heer en wetgever meer zijn voor de vele andere, kleinere, haar omcirkelende hemellichamen. Deze zouden, zoals gezegd, weldra zelf in een verschrikkelijke wanorde geraken en zich direkt afkeren van de zon omdat deze zelf zo 'n enorme val heeft gemaakt. De zon zou dit niet kunnen verhinderen, omdat zij naar buiten toe helemaal geen uitstralende levenskracht zou hebben om de vrijgekomen zwaartekracht van de planeten hetzij tegen te houden of op z 'n minst te matigen.
[12] Dat de een of andere plaatselijke aantasting die slechts aan de grote oppervlakte, dus slechts op de buitenste laag, van de zon voorkomt en niet zo eenvoudig geheel vermijdbaar is en maar kort duurt, ook meteen op de planeten een nadelige invloed heeft, bewijzen de meer dan eens voorkomende zwarte vlekken die jullie zo nu en dan op de op of de ondergaande zon gezien hebben. Zodra jullie zo 'n vlek zien, ook al is die maar zo groot als een stip, kunnen jullie erop rekenen dat die ontregeling ook weldra op aarde door stormen en slecht weer haar invloed zal laten gelden.
[13] Maar waarom dan? De zon is immers zo ver van de aarde verwijderd dat een gericht afgeschoten pijl ongeveer vijftig volle jaren nodig zou hebben om bij de zon te komen; wat voor last kan de levenskrachtige aarde dan hebben van iets wat zo ver weg op het zonnelichaam gebeurt?
[14] Ja, datgene wat rechtstreeks op het zonnelichaam gebeurt, heeft op de aarde geen enkele uitwerking; maar de zwarte vlek op de zon is niet zo klein als hij vanaf deze aarde lijkt! Dáár heeft hij in werkelijkheid een omvang die enige duizenden malen groter is dan de totale oppervlakte van de aarde. Daardoor ontstaat dan voor de heel gevoelige levensgeesten van de aarde reeds een merkbaar gemis aan licht en warmte. Op slag worden zij angstig en gaan over tot een overmatige activiteit, en huilende stormen, wolken, regen, hagel en sneeuw, soms zelfs in de hete landen van de aarde, zijn de gevolgen van zo'n heel geringe wanorde op een -zeg maar -punt van de zon. Dat komt doordat de wanorde op de zon zich ook in haar uitstralende levenssfeer, die zich nog zeer ver voorbij deze aarde in de grote scheppingsruimte uitstrekt, doet voelen. Dat moet dan op de hemellichamen die zich binnen het bereik van het uitstralende leven van de zon bevinden, in dezelfde mate nadelig uitwerken, als dat anders de ongestoorde licht en warmte orde van de zon, eveneens door haar uitstralende levenssfeer, op de tot de zon behorende planeten een weldadige uitwerking heeft."
«« 215 / 263 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.