De verhouding tussen ziel en geest.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)

«« 226 / 263 »»
[1] (DE HEER:) "De ziel zal zich steeds zo tot de geest verhouden als het aardse lichaam tot de ziel. Het lichaam van een ziel, al is die nog zo volmaakt, heeft in zekere zin ook een eigen wil om te genieten, waardoor de ziel bedorven kan worden als zij daarop ingaat. Een juist opgevoede ziel zal echter nooit ingaan op de vraatzucht van het lichaam en steeds de baas over haar lichaam blijven; maar bij een verkeerd opgevoede ziel is dat heel goed mogelijk.
[2] Toch bestaat er tussen ziel en geest alleen maar dezelfde verhouding als tussen een oervolmaakte ziel en haar lichaam. Het lichaam kan zelf begeerten hebben zoveel het maar wil en met al zijn stekels, die vaak zeer scherp zijn, de ziel prikkelen om daaraan te voldoen en deze te bevredigen, maar dan zegt de volmaakte ziel daar toch altijd met succes nee tegen! En precies hetzelfde doet Mijn geest in de ziel waarin hij helemaal is overgegaan!
[3] Zolang de ziel helemaal opgaat in de wil van de geest, zo lang gebeurt alles precies volgens de wil van de geest, die ook Mijn wil is; maar wanneer de ziel echter, door herinneringen van vroeger, wat meer bezig is met zinnelijke dingen, dan treedt op zulke momenten de geest terug en laat de ziel alleen over aan de uitvoering van haar wens, waarvan meestal niets terecht komt, vooral als de uitvoering daarvan zeer weinig of vaak ook helemaal niets geestelijks ten doel heeft.
[4] De ziel, die weldra haar egoïstische zwakheid en onhandigheid bemerkt, laat dan ook al gauw haar op eigen lust gerichte dromen varen, verenigt zich weer heel innig met de geest en laat diens wil overheersen. Dan is er natuurlijk weer orde en kracht en macht in overvloed."
[5] Wat timide vraagt dan tenslotte CYRENIUS weer: "Heer, door al Uw huidige spreken en vermanen ben ik nu toch wel op een punt gekomen, waarop ik voel dat ik op het terrein van mijn kennis een belangrijk tekort heb en dat tekort wordt steeds duidelijker merkbaar!
[6] U zei zojuist, dat het egoïstische van de ziel, ook al doordringt door het voltrekken van de geestelijke wedergeboorte U w geest de ziel volledig en neemt deze haar volledig in bezit, toch niet zodanig overgegaan is in de geest dat deze zich op bepaalde momenten er niet meer van zou kunnen distantiëren. De ziel bezit dus nog steeds haar egoïsme en kan zelfs op haar eigen houtje denken en willen, net als zij dat voor de wedergeboorte van de geest in haar substantiële wezen deed.
[7] Maar als zij voor die tijd zelf kan willen en denken, moet zij ook een vrij, op zichzelf staand onderscheidingsvermogen bezitten, en moet zij daarmee het onnoemelijke voordeel inzien van datgene wat haar geest haar ingeeft, boven datgene wat haar eigen zinnen haar bieden. Als zij dat noodzakelijkerwijs beseft, hoe kan zij dan ooit nog voor zichzelf iets denken en willen wat haar niet door de geest is ingegeven? ! Moet het dan niet voor alles haar vurigste wens zijn, die haar gehele wezen het gelukkigst stemt, om voor eeuwig geheel volmaakt één te zijn met de geest en dat onveranderlijk te blijven?! -Ik vind eigenlijk dat het blijvende vermogen om egoïstisch te denken, te willen en te beslissen, nog een onvolmaaktheid is in het geestelijke bestaan van de mens.
[8] Maar het klinkt ook vreemd dat een ziel, die eigenlijk helemaal opnieuw geboren is in haar geest -die dan toch veel sterker zou moeten zijn dan de pure, oervolmaakte ziel van een van deze Moren, bij wie nog lang geen sprake is van een geestelijke wedergeboorte, en vroeger nog des te minder ooit sprake was als zodanig veel minder kan dan zo 'n op zichzelf staande, zuivere, oervolmaakte ziel van een van deze Moren! Als zulke zielen iets willen, gebeurt het; maar als een in haar geest wedergeboren ziel -wat toch beslist meer betekent dan enkel een oervolmaakte ziel te zijn - iets zelf zou willen, gebeurt het niet, omdat de geest het niet wil!
[9] Ook in het hiernamaals zullen de zielen van deze Moren het wonderbaarlijke vermogen bezitten om daar minstens evenveel wonderbaarlijks te kunnen doen als hier; maar onze, in de geest wedergeboren ziel zou dan, zeg maar voor haar privé-genoegen, helemaal niets kunnen? Waarachtig, Heer, voor de eerste keer is dit nu iets, wat ik beslist niet kan begrijpen! Want ik vind daarvoor noch enige reden, noch enig voor het verstand aannemelijk aanknopingspunt. Zou U daarom zo goed willen zijn ons blanken deze zaak wat duidelijker te maken, want dat is iets onverteerbaars voor ons!"
«« 226 / 263 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.