De lichtgevende steen van de Nijlbron.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)

«« 89 / 263 »»
[1] Toen wij allen geleidelijk aan op de ons reeds bekende berg aankwamen en onze plaatsen innamen, kwam de oude Marcus met zijn vrouwen zijn kinderen naar Mij toe en smeekte Mij of Ik toch ook nog de volgende dag bij hem zou willen blijven, omdat het hem te veel aan zijn hart zou gaan als Ik hem reeds voor zonsopgang zou verlaten.
[2] IK zei: 'Maak je daar geen zorgen over! Ik kan gaan wanneer Ik wil, de tijd dwingt Mij niet, want Ik ben ook Heer van de tijd en van alle tijden! Mij zal de tijd nooit boven het hoofd groeien. Er zijn echter nog veel plaatsen die Ik moet bezoeken en zal bezoeken; maar daar, waar Ik een ware, levende liefde heb gevonden, komt het er bij Mij niet zo precies op een dag en op een uur op aan."
[3] MARCUS zegt met tranen in zijn ogen: "O Heer en Vader, U zij eeuwig dank voor deze overgrote genade! Uw wil, die alleen heilig is, geschiede! Maar Heer, de nacht is erg donker omdat de hemel zwaar bewolkt is, moet ik soms fakkels hier boven laten brengen?';
[4] IK zeg: "Dat hoeft niet, wij zullen ons zelf wellicht bezorgen!"
[5] Daarop roep IK Raphaël en zeg tegen hem: "In het centrum van Afrika, daar waar de hoge Komrahaibergen staan en de belangrijkste bron van de Nijl uit een rots ontspringt, zul je op tien manshoogten onder de losse stenen een steen ter grootte van een mensenhoofd vinden. Breng die hier bij Mij, hij zal deze nacht voldoende voor ons verlichten! Maar als je hem hier gebracht hebt, leg hem. dan op die kale boomstam, opdat zijn licht ver zal schijnen en de omgeving verlicht! Dat Ik nu echter met je gesproken heb als met een mens, gebeurde slechts terwille van de mensen opdat zij zullen weten wat er moet gebeuren en Mijn macht erkennen door jouw uitvoering van Mijn wil."
[6] Daarop verdween Raphaël, maar was echter meteen als een vliegende, lichtende meteoor weer bij ons terug met de als een zon stralende steen.
[7] Nog voor Raphaël echter de steen op de aangeduide holle en kale boomstam legde, vroegen verscheidenen de steen van dichtbij te mogen zien.
[8] Maar toen Raphaël hem heel dichtbij bracht, was zijn licht zo sterk dat niemand hem kon zien. Hij gaf haast net zoveel licht als de zon op aarde tijdens een zeer korte winterdag, dat wil zeggen die indruk maakte het op de menselijke, lichamelijke ogen. Er bleef Raphaël dus niets anders over dan de lichtsteen meteen op de plaats van bestemming te leggen. Vanaf die plaats verlichtte zijn intense licht de omgeving zo sterk, dat men tot in de verre omtrek alles nog heel goed kon waarnemen.
[9] Dat zowel Zinka met zijn mensen, als heel in het bijzonder Zorel, van pure verbazing nauwelijks durfden adem te halen, is gemakkelijk te begrijpen. Zorel spande zich in om er iets heel verstandigs over te zeggen. Hij kon echter geen woord uitbrengen omdat naar zijn begrippen, die nog erg mathematisch stereotiep waren, het verschijnsel van het snelle halen van de steen en het geweldige licht daarvan, logische onmogelijkheden waren, waar zijn ervaringen en zijn kennis machteloos tegenover stonden. Meerdere malen was hij met zijn slavinnen naar Egypte gegaan en eenmaal was hij een paar dagreizen voorbij de watervallen geweest. De afstand tot de Achter-Egyptische gebieden was hem daarom niet geheel onbekend, omdat hij met goede kamelen voor die reis tot aan de watervallen altijd vijf tot zes weken nodig had.
[10] Volgens zijn berekening zou een orkaan deze afstand in drie dagen en een pijl deze reis in een halve dag kunnen afleggen. - Welke snelheid moet de jongen dan gehad hebben om een zeker driemaal zo lange afstand in een paar ogenblikken af te leggen! Als de jongen een geest is, -hoe kon hij dan iets stoffelijks dragen en hoe was het mogelijk om materie, zelfs van de hardste soort, te beschermen tegen de vernietigende weerstand van de lucht?! Volgens de natuurwetten kan dat niet! Daar komt dan het licht, dat totaal geen warmte geeft en waarvan de intensiteit op zonlicht lijkt, nog bij; dat bestaat ook niet! Dat is nog nooit door iemand ontdekt behalve bij rottend hout, waarvan het licht echter eigenlijk maar zo'n mat schijnsel is dat het in de nacht, ook bij de grootste intensiteit maar nauwelijks het lichten van de glimwormen evenaart!
[11] Een tijdlang gingen die gedachten door het hoofd van ZOREL en vervolgens zei hij tegen Cornelius en Zinka: "Dit is naar mijn mening toch wel een echt wonder, want zoiets heeft tot op heden nog nooit op aarde plaatsgevonden! Wat mag dat toch wel voor een steensoort zijn? Van het begin der tijden tot op heden is zo'n steen nog nooit ontdekt! Hoeveel waarde zou zo'n steen voor een keizer of een koning hebben, vooropgesteld dat het licht ervan mettertijd niet minder wordt! Want langs de uitgestrekte kusten van Afrika tot zeer ver achter de Herculeszuilen, tot in de streken waar de uitlopers van het hoge Atlasgebergte de Atlantische oceaan begroeten, ziet men in de nazomer eveneens hier en daar witte en in de nacht op bepaalde uren zeer sterk lichtgevende stenen; maar ze geven niet lang licht en als men zo'n steen in een droog vertrek laat brengen, houdt het licht geven weldra op en daardoor heeft de steen geen waarde meer. Maar met deze steen schijnt echter iets heel merkwaardigs aan de hand te zijn! Die zal zijn licht beslist nooit verliezen en moet daarom onnoemelijk veel waarde hebben!"
[12] CORNELIUS zegt: "Niet alleen vanwege het licht, maar veeleer vanwege Degene die hem hier liet komen! Maar laten we daar nu over ophouden! Morgen zullen we hem bij daglicht wel gemakkelijker kunnen bekijken en beoordelen dan nu; want dan zullen onze ogen door het zonlicht minder gevoelig zijn dan juist vandaag, dat wil zeggen nu in deze donkere nacht, waarin de wolken eruit zien alsof zij een behoorlijke landregen voorspellen. Laat we nu echter stil zijn, want de Heer zal een aanvang maken met wat Hij ons beneden aan tafel heeft beloofd!"
[13] Daar neemt Zorel genoegen mee en hij is nu helemaal oog en oor.
[14] Maar dan komt OURAN naar Mij toe en zegt: "Heer, wat zal er morgen met de steen gebeuren, en zal hij wel steeds licht blijven geven?"
[15] IK zeg:. "Met deze vraag heb je eigenlijk de wens te kennen gegeven dat je hem voor jouw kronen zou willen bezitten! Maar dat gaat niet; want vanwege het bezit van deze steen zouden er grote en rampzalige oorlogen kunnen uitbreken. Daarom zal Mijn engel hem morgen weer op de plaats terugzetten waar hij hem vandaan gehaald heeft en dat maakt dan aan alle strijd voorgoed een eind."
[16] Met dit antwoord is Ouran geheel tevredengesteld en hij gaat weer naar zijn plaats terug.
[17] Maar CYRENIUS zegt toch: "Heer! Als geschenk aan de keizer zou deze lichtsteen beslist een overweldigende indruk maken."
[18] IK zeg: "Dat ongetwijfeld, maar hij zou tenslotte vanwege zijn te grote waarde ook daar zijn licht lenen voor oorlogen, en dat zou heel erg zijn! Enige korreltjes ervan kun je wel krijgen, -maar de hele steen zeker niet!"
[19] CYRENIUS zegt: "Maar hoe en op welke wijze bezit deze steen dan deze lichtgevende kracht? Hoe heet hij eigenlijk?"
[20] IK zeg: "Deze stenen horen eigenlijk niet op deze aarde, maar horen alleen in de grote zonnewereld.thuis. Wel, in de grote zonnewereld vinden van tijd tot tijd reusachtige uitbarstingen plaats, met een kracht die voor jullie begrippen onmetelijk is, waardoor vrij vaak zulke stenen met zeer grote kracht in de wijde scheppingsruimte naar buiten worden geslingerd. En dit is er zo een!
[21] Hun lichtuitstraling wordt alleen veroorzaakt door hun oppervlak, dat naar jouw begrippen onbegrijpelijk glad is en waarop zich voortdurend een hoeveelheid statische elektriciteit verzamelt, die de in de ontzettend harde materie vastgehouden geesten steeds weer opnieuw activeert. Bovendien is deze steen uitermate doorzichtig, waardoor heel gemakkelijk iedere, ook de meest inwendige activiteit van de geesten als uiterlijk zichtbaar licht naar buiten straalt en natuurlijk door de snel over het zeer gladde oppervlak van de bol voorbijglijdende luchtgeesten die aan de buitenzijde werkzaam zijn, in hoge mate wordt versterkt.
[22] Deze stenen worden echter in de zon niet als zodanig al in de natuur aangetroffen, maar zij worden daarvoor door de vaardigheid en de handen van de daar wonende mensen geprepareerd. Ze worden merendeels reeds in de ronde vorm gevonden in de omgeving van grote wateren en ze ontstaan altijd bij uitbarstingen. Onder grote hitte gesmolten elementen van mineralen worden daarbij tot.ver in de met ether gevulde ruimte naar buiten gedreven, waar zij in de vrije ruimte steeds de ronde druppelvorm aannemen volgens de wet van de middelpuntzoekende kracht, die voor alle materie geldt.
[23] Het terugvallen van zulke bollen, die van zeer verschillende grootte kunnen zijn, duurt vaak dagen, weken, maanden en bij grotere vaak vele jaren, al naar gelang zij meer of minder ver van de zon verwijderd naar buiten geslingerd zijn. Wel, sommige vallen op de bergen en rotsen van de zon en slaan te pletter, maar vele vallen er in de grote wateren, blijven onbeschadigd en worden gemakkelijk door de mensen van de zonnewereld opgevist. Want de zonnemensen kunnen heel gemakkelijk vaak urenlang onder water blijven en op de bodem van de zee werken zoals op het droge land, en dat des te gemakkelijker omdat zij behalve die haast amfibieachtige eigenschap nog bijzonder doelmatige duikinstrumenten bezitten.
[24] Als een groot zonnehuis voldoende van die bollen verzameld heeft, worden zij, hoewel ze van zichzelf reeds een uiterst glad oppervlak hebben, met kunstzinnige toewijding nog gladder gemaakt en gepolijst, en wel net zolang tot zij tijdens het polijsten licht beginnen te geven. Als het polijsten eenmaal dat punt heeft bereikt, worden zij in de talrijk voorkomende onderaardse, catacombeachtige, lange gangen, waardoor altijd een sterke luchtstroming gaat, als lichtbollen op speciaal daarvoor vervaardigde zuilen gelegd. Zij verlichten op die wijze de onderaardse gangen meer dan voldoende en dienen tevens als bijzondere versiering, wat in de zonnewereld speciale aandacht heeft; want daar is, vooral van binnen, het gewoonste woonhuis niet zelden veel mooier verfraaid en versierd dan de tempel van Salomo in Jeruzalem. Het is dus wel te begrijpen dat de zonnemensen, vooral die van de middengordel, ook al het mogelijke voor de versiering van hun onderaardse gangen doen.
[25] Echter, wij zijn hier niet bijeen om een geografische beschrijving van de grote zonnewereld te geven, maar om jullie geloof en wil te versterken. Om dat te bereiken is heel wat anders nodig dan een nog zo precieze en uitgebreide geografische beschrijving van de grote zonnewereld!"
[26] CYRENIUS vraagt: "Heer! Wanneer echter deze lichtbol nog veel harder is dan diamant, hoe kan men daar dan die paar korreltjes vanaf halen, die ik zo graag als aandenken aan deze avond zou willen hebben?!"
[27] IK zeg: "Vaak denk jij ook nog zeer aards! Daar, waar deze lichtbol vandaan komt, zijn er nog heel veel; of het nu in Afrika is of in de zon zelf, voor Mijn engel is het overal even ver. Natuurlijk zal geen sterveling ook maar een paar korreltjes van deze lichtbol af kunnen halen zonder deze te beschadigen, en als hij de kogel stuk zou willen slaan, zouden de stukken de lichtende eigenschap ook meteen verliezen; maar de kleine bolletjes zullen de lichtende eigenschap blijvend behouden. -Maar nu in alle ernst genoeg hierover!"
«« 89 / 263 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.