Drie bedenkingen tegen het voortleven na de dood

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)

«« 187 / 276 »»
[1] HIRAM zegt: 'ik ben verbaasd over je kennis van deze dingen. Die heb je niet van een wereldse school en ook niet uit je fantasie! Het zou bijna zo kunnen zijn, omdat je het hier voor ons zo gemakkelijk uiteen hebt gezet alsof het al sinds ondenkbare tijden iets zeer bekends voor je is; want waarlijk, zoiets kun je niet uitje duim zuigen! Wij zeggen je nu alleen, dat wij van al deze dingen weliswaar zo goed als niets, begrijpen; maar wij geloven het nu volkomen, omdat jij het ons zegt; Want jij hebt nu in de korte tijd van ons samenzijn op de eenvoudigste en meest heldere manier van de wereld onvoorstelbare bewijzen geleverd van je alwetendheid en je integere waarachtigheid.
[2] Desondanks heb ik je met betrekking tot het bestaan na de dood nog drie belangrijke vragen te stellen. Kun je ons ook hierop een bevredigend antwoord geven, dan zullen we terwille van jou onze hele cynische* (* Cynicus werd in Griekenland iemand genoemd die tot een filosofische school behoorde, die het ontberen van alle cultuurgoederen nastreefde.) wijsheid laten varen en je dan vragen ons een betere waarheid te leren. De vragen zijn kort en eenvoudig de volgende:
[3] Wat zijn het voor geesten, die hun zielen ter ontwikkeling in lichamen van doofstommen plaatsen en in lichamen van mensen die reeds vanaf hun geboorte achterlijk en dwaas zijn? Wat voor geestelijke groei van een mensenziel kan men redelijkerwijs in zulke lichamen verwachten? - Dat is de eerste vraag.
[4] Hoe zit het met de zielen van kinderen die sterven nog lang voordat hun bewustzijn zich heeft ontwikkeld en waarbij dus helemaal geen sprake kan zijn van een geestelijke groei? Van welke volkomen zuivere geesten uit God aan gene zijde stammen deze af? -Zie, vriend, dat is de tweede, zeer belangrijke vraag!
[5] En de derde vraag luidt: Hoe zit het met die zielen, die op aarde in hun lichaam weliswaar heel wat wereldse beschaving en intelligentie hebben verworven, maar dan eigenwillig en geheel eigenmachtig tot ware monsters van de betere menselijke samenleving worden? Waarom hebben hun geesten, die hen in dit bestaan hebben gebracht en die toch van God evenveel wijsheid hebben gekregen als jij, dat toegelaten; en waarom bekommerden zij zich niet meer om die door hen tevoorschijn geroepen zielen die één moeten worden met hen? Of maakt het voor een pure geest niets uit welke trap van ontwikkeling een ziel in deze wereld en in haar lichaam krijgt?
[6] Kijk, vriend, hier zijn nog een paar dingen die in tegenspraak zijn met wat je eerder zei en die wijzelf met de beste wil niet onder één noemer kunnen brengen! Want ofwel is het tot stand komen van zo'n levens eenwording een hoogst ernstige aangelegenheid, waar het wel en wee gedurende de hele eeuwigheid dus van afhangt -en dan kan het onmogelijk zo zijn dat het de machtige geest van gene zijde niets uitmaakt of zijn ziel, die door zijn macht en intelligentie uit God gevormd of uit de materie ontwikkeld is, zelf een even volmaakt geestelijk wezen wordt als hijzelf of een waar monster -, ofwel het tot stand komen van deze eenwording is geen hoogst en zelfs heilig ernstige aangelegenheid, maar zomaar een willekeurig spel. Dan hebben wij ondanks jouw nog zo diepe wijsheid ontegenzeggelijk gelijk, als we beweren dat in de grote natuurwereld alles slechts een ijdel spel van haar krachten is, en dat wij enkel als een voorbijgaande grap van de grote natuur het leven hebben gekregen, en dat dit met de dood voor altijd ophoudt, ongeacht wat ergens onsterfelijke volmaakte geesten doen, die zich om de hele natuur nooit bekommeren!
[7] Want als ik bijvoorbeeld ook in het leven geroepen ben door zo'n oergeest uit God die zich helemaal niet meer om mij wil bekommeren, dan dient hij immers nergens toe; en als ik mij dan als ziel helemaal zelf voor hem moet ontwikkelen zonder dat hij er merkbaar aan meehelpt, dan kan zo'n lauwe geest ook wel gedurende de hele eeuwigheid uit mijn buurt blijven! -Wel, vriend, wat voor goed en wijs antwoord heb je hierop?"
[8] PETRUS zegt heimelijk tegen Mij: 'Heer, hier zou mijn wijsheid toch geen antwoord meer op weten! Ik houd mijn hart vast, hoe Johannes zich hieruit zal redden!"
[9] IK zeg: 'Wees onbezorgd! Door Mij en met Mij gaat alles!'
«« 187 / 276 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.