Roclus bezichtigt het wonderbouwsel

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)

«« 20 / 276 »»
[1] Daarop haasten de twaalf zich verheugd naar de tuin en zien stom van verbazing wat de tuin bevat en zij worden ook door Marcus zelf het huls binnengeleid, waar zij alles in grote bewondering in ogenschouw nemen. Maar Marcus vertelt hun net zo min als Cyrenius iets meer erover, ondanks al hun nog zo vriendelijke vragen; want Ik heb Cyrenius, zoals ook eerder Mathaël, ingegeven wat zij moesten zeggen, en zo werd hier de weg gebaand voor de mogelijkheid om ook deze rare snuiters, die nu met Marcus na een half uur weer heel nieuwsgierig naar ons toekomen, tot de geestelijke waarheid te bekeren.
[2] Toen Marcus met Raphaël, die hem het nut van alles wat zich in huls bevond had laten zien, en met de twaalf afgevaardigden bij mijn tafel kwam, zei RAPHAËL heimelijk tegen hem: 'Bespaar je ditmaal de Heer hardop te loven, die dat toch al luid genoeg uitje hart hoort; want het gaat er nu om dat deze twaalf Caesareeërs mogelijkerwijs ook tot de Heer bekeerd worden! Zij hebben eigenlijk helemaal geen geloof, maar zijn pure atheïsten uit de fraaie school van Epicurius, een van de voornaamste grondleggers van het dierbare genootschap van de Essenen.
[3] Het zijn zes Grieken en zes joden, die allen volmaakt eensgezind en gelijk gestemd zijn en heimelijk de orde van de brave Essenen aanhangen. Kortom, deze twaalf zijn echte kopstukken, waarmee absoluut met gemakkelijk te onderhandelen zal zijn. Zij zijn zeer rijk en bezitten onmetelijke schatten op deze aarde, wat de reden is dat zij met de opperstadhouder net zo gemakkelijk praten alsof zij zijns gelijken zijn. .
[4] Het zal moeilijk vallen hen te bekeren! Maar als het lukt hen -met zozeer door bepaalde opvallende wonderen maar veeleer door woorden tot de waarheid te brengen, dan is daarmee zeer veel gewonnen; want ieder van deze twaalf heeft als heer de beschikking over zo'n honderdduizend mensen.
[5] De Heer mag voorshands helemaal niet aan hen bekend gemaakt worden. Cyrenius blijft nu het middelpunt en na hem kom jij, als het noodzakelijk mocht zijn; en als alles goed gaat, dan kom ik pas en pas aan het einde de Heer Zelf! Blijf echter nu maar hier, want het zal een belangrijke jacht worden! Maar nu stil"
[6] CYRENIUS vraagt aan Roclus: 'Wel, hoe beviel je mijn wonderbouwsel? Kun je ook iets dergelijks ten tonele voeren?"
[7] ROCLUS zegt: 'Houdt u maar op over het wonderbouwsel, alsof u dat gemaakt zou hebben! U bent weliswaar een zeer machtig heer, heer, heer door het grote aantal soldaten dat u heeft en hun scherpe zwaarden; maar het huis en de tuin en de haven en de grote schepen heeft u net zomin gebouwd als wij!
[8] Met een hoop bouwlieden zou u het wel in 5-10 jaar hebben kunnen bouwen, dat geef ik u graag toe; want de macht van het zwaard en het geld is groot in deze wereld. Een van uw beroemde dichters die ik heb gelezen, zegt van de mensen: 'Niets is de stervelingen te moeilijk; zelfs de hemel wil de mens in zijn vermetelheid beklimmen!' (Horatius) En zo staat het met de mens, deze naakte stofworm! Geef hem middelen, macht en tijd en hij zal weldra bergen gaan verzetten, en zeeën en meren droogleggen en de rivieren een nieuwe bedding geven! Dat is op zichzelf echter alles bij elkaar geen wonder, maar een heel natuurlijk, met vereende krachten doelgericht handelen van de mensen.
[9] Maar het huis hier, de tuin en zijn zeer weelderige aanleg, de omringende en beschermende muur die er als gegoten en als uit één stuk marmer bij staat, evenzo de grote, hoge havenmuur die hier en daar mogelijk wel tot een diepte van 10-20 manslengten reikt, en dan nog de vijf grote vlaggeschepen met al hun tuigage! Nee, mijn overigens zeer wijze en buitengewoon machtige gebieder, dit tovert de vermetele mensheid evenmin als het 'tafeltje dek je! ' van de Perzische tovenaars in een oogwenk tevoorschijn, zoals dat hier voor ons het geval was en is en ook zeker blijven zal; want dit is geen fata morgana met ijle, niet bestaande luchtbouwsels, maar de degelijkste waarheid, die iedereen zal ondervinden als hij zin zou hebben met zijn hoofd door deze muren te willen rennen.
[10] Bij alle honderd magiërs die ik heb ontmoet, heb ik nog nooit gezien dat een of ander werk van hen blijvend was. Er gebeurt wel iets, waarvan men niet weet hoe en met welke middelen, en er wordt ook altijd iets zichtbaar; maar weldra vergaat het als een schuimbel op het water en als het eenmaal weg is, roept geen magiër het meer tevoorschijn! Maar ik zou de tovenaar wel eens willen zien die deze werken ook zo luchtigjes weg zou kunnen blazen! Bij u zou ik zonder meer mijn hele vermogen willen verwedden, dat het u nooit zou lukken dat alles enkel zo maar met een gedachtestreep weg te blazen!"
«« 20 / 276 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.