De zelfbeschuldiging van de priesters

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 10 / 248 »»
[1] Het duurde geruime tijd voor iemand het waagde ook maar iets te zeggen; want de verschijning van de beide profeten had allen erg aangegrepen en vooral de aanwezige joden zeer diep geschokt. .
[2] Alleen DE WAARD, die naast Mij zat en ook helemaal onder de indruk was, zei op gedempte toon tegen Mij: 'Heer, Heer, daaruit blijkt meer dan uit al het andere, dat U zonder enige twijfel diegene bent waarvoor U zich in de tempel voor het hele volk hebt uitgegeven!
[3] Nu is het zonneklaar, dat de beloofde grote tijd der tijden gekomen is met alle gunsten, maar ook met alle gerichten uit de hemelen. O, was ik maar waardig genoeg om in aanmerking te komen voor een heel klein deel van de gunsten!'
[4] IK zei: 'Niet slechts een heel klein, maar een heel groot deel kun je nemen! Dat hangt alleen maar van je wil af om met vreugde en plezier te handelen volgens Mijn leer, waarmee je binnenkort volkomen vertrouwd zult zijn. -Maar nu zullen we de joden eens vragen hoe hun deze ware verschijning bevallen is!'
[5] Daarop richtte Ik Mij tot de twintig Joodse priesters en vroeg hun, wat zij nu dachten van deze verschijning.
[6] Toen stond er EEN van zijn zitplaats op, die het volgende zei: 'Dat de verschijning geen voorgetoverde begoocheling was, daar zijn wij allen volkomen van overtuigd, want een puur schijneffect zoals ik verscheidene malen in Damascus heb gezien, spreekt niet en heeft geen weet van de geheimste gegevens over voorvallen die zich kort of lang geleden ergens hebben voorgedaan. Maar juist omdat de verschijning geen begoocheling was, moest deze beslist een erg onheilspellende indruk op ons allen maken en wel, omdat wij daardoor maar al te duidelijk zagen, dat wij door onze slechte daden onmogelijk ooit vergeving van onze overgrote zonden van God te verwachten hebben.
[7] Het is toch wel een heel moeilijke taak om op de wereld mens te zijn! Men staat bloot aan alle verlokkingen van de wereld en van de duivel, twee vijanden van het menselijk leven waarvan men wel de minst schadelijke ziet, maar waarvan de tweede, die de mensen naar de wereld lokt en er met alle geweld naartoe trekt, door niemand gezien wordt, waardoor iemand zich er ook zeer moeilijk tegen kan verzetten.
[8] Dat wij grote zondaars zijn geworden, zien wij nu duidelijk in; maar hoe wij zo langzamerhand daartoe gekomen zijn, is ons totaal onbegrijpelijk. Wij kunnen nu niets anders zeggen dan: Heer, wanneer er in U nog barmhartigheid voor ons is, ontferm U dan over ons en richt in ieder geval niet te hard over ons!
[9] Als wij dat indertijd zo ingezien zouden hebben als nu, dan zou :Zacharias en daarna Johannes niet zo behandeld zijn. Maar wij waren allen Immers stekeblind, door de wereld en de duivel verblind en daarom handelden wij ook zuiver volgens onze waarachtig duivelse blindheid en onze duivelse kwade wil.
[10] Zoals Mozes en Elia ons nu echter heel terecht bij U, o Heer, hebben aangeklaagd, zo klagen wij dan nu bij U ook de duivel aan, deze grootste vijand van de mensen; laat ook hem nu voor Uw rechterstoel komen!'
[11] IK zei: 'Het aandeel dat de duivel aan jullie handelingen heeft, wordt allang op zijn rekening geschreven, maar Ik zeg jullie, dat er nu sommigen in de tempel zijn die de duivel allang overtreffen en de mensheid zodanig behandelen, dat zij daarin door geen duivel overtroffen kunnen worden.
[12] Bovendien zeg Ik jullie, dat juist de verleidingen van de kant van de duivels lang niet zo erg zijn als jullie in je dwaze geloof denken! De eigenlijke duivel is de mens met zijn wereldse begeerten zelf! Daaruit komen de eigenliefde -dat is een duivel -, de zucht naar een luxueus leventje -een tweede duivel , de eerzucht, de hoogmoed, de heerszucht, de toorn, de wraak, de nijd, de gierigheid, de arrogantie, de hoererij en de minachting voor de medemens voort -dat zijn niets dan duivels op eigen grond en bodem verwekt! Daarom moeten juist jullie niet zo'n grote angst voor de duivel hebben en hem ook niet aanklagen; maar klaag jezelf in je geweten aan en heb er echt berouw over, en neem een vast besluit om heel andere mensen te worden, en wordt het dan ook!
[13] Heb God waarachtig boven alles lief en de arme naaste zoals jezelf, dan zullen ook jullie je vele, grote zonden vergeven worden! Want als een mens de zonde niet volledig loslaat, kan ze hem ook niet kwijtgescholden worden. Want de zonde is immers iets wat de mens zelf doet, omdat zij voortkomt uit zijn lichaam en de wil van zijn ziel.
[14] Het goed doen volgens de wil en het woord van God is en blijft eigenlijk, ook al doet de mens het uit eigen vrije wil, een genade van boven, een verdienste van de geest van God in het hart van de mens, en valt de mens alleen maar ten deel door de genade van God. -Nu weten jullie hoe de zaken staan. Jullie zijn vrij en kunnen doen wat je wilt!'
«« 10 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.