Het verkeer met gene zijde. Bewijzen voor het voortleven na de dood

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 107 / 248 »»
[1] IK zei: 'Voorlopig weinig of helemaal niets, want je bent nog lang niet in staat om je van al het geestelijke een waar, helder en juist begrip te vormen!
[2] Denk je soms dat de mensen zo door God verlaten zijn, dat zij nu uit de geestenwereld helemaal geen bericht meer krijgen? O, dan vergis je je deerlijk; maar de mensen hebben zich zelf van God afgekeerd, zijn begonnen in de materie hun alles te zoeken en alleen daarvoor bezig te zijn, en zo hebben zij zich dus helemaal van het geestelijke afgewend. Geen wonder dat zij dan niets meer waarnemen en eigenlijk niets meer willen waarnemen van de aan hen gezonden geestelijke waarborgen over het leven na de volledige, lichamelijke dood!
[3] Hoe vaak zijn mensen die met de geesten en met de engelen van God dialogen gehouden hebben niet door de joden en de Farizeeën als brutale leugenaars gestenigd, omdat ze niets wilden horen van een geest die hen vermaande! En daar dit vele honderdduizenden malen voorkwam, is het dan een wonder dat iedere onschuldige ziener ophield en zijn visioenen en meningen voor zich hield?
[4] Waren de oude Simeon en de oude Anna in de tempel niet een bron van informatie uit de geestenwereld, omdat beiden zich dagelijks urenlang met de engelen van God konden onderhouden en met hen van gedachten konden wisselen? Maar wie geloofde hen? Men wilde zelf op een bepaalde dag met ogen, oren en mond met de hemelse geesten contact hebben; ook dat werd, toen Simeon dat vroeg, toegestaan. Wat zei men echter van dat geweldige verschijnsel in de tempel? Dat Simeon en Anna in het geheim samengewerkt hadden met de Essenen en de Egyptische tovenaars om voor dat vrome spookverschijnsel te zorgen! Honderden tempeldienaren zijn daar toch met hun ogen, oren en mond getuige van geweest! Waarom geloofden zij het dan niet?
[5] De latere hogepriester Zacharias kreeg visioenen. Wie geloofde hem? Maar toen men merkte dat de visioenen van Zacharias volkomen waar waren, wat deed men toen met hem?!
[6] Toen zijn zoon, Johannes, die van de goddelijke geest doordrongen was, in de woestijn predikte, en de joden zich door allerlei tekenen overtuigden van de volle waarheid van wat hij zei, hadden zij toen niet kunnen doen wat hij hun geleerd had? O nee, zij werden alleen maar erg kwaad en giftig van ergernis, grepen hem, wierpen hem in de gevangenis, en -de rest weten jullie!
[7] Nu ben Ik hier, met de allerhoogste geest van God, en laat jullie door woorden en daden zien dat dit zo is, en toch twijfelen jullie aan de waarheid van Mijn woorden! Zeg nu zelf eens: Wat voor grotere en nog betrouwbaarder waarborgen voor een leven aan gene zijde moet Ik jullie dan nog geven?
[8] Of moeten mensen, die door de onbegrensde liefde van de Vader voorbestemd zijn om volledig Zijn kinderen te worden, niet zonder dat zij wat hun ziel betreft onder het gericht vallen in deze wereld geboren worden zonder een reeds ontwikkelde, hogere bekwaamheid voor het leven? Moeten zij niet pas door allerlei onderricht en oefening geheel uit vrije wil kennis en vaardigheden opdoen en daardoor, als jonge, aankomende scheppers zelf aan hun godgelijke levensvervolmaking werken, waartoe de Vader in de hemel hun altijd alle mogelijke hulpmiddelen in de hand gaf en nog steeds blijft geven?
[9] Waarom, zeg Ik dan tegen jullie: 'Handel volgens Mijn leer, dan zal het eeuwige leven zich vanzelf zo duidelijk mogelijk in jullie openbaren!'? En als dat zo is, hoe kunnen jullie dan nog zo blind zijn en zeggen dat die buitengewoon stoïcijnse vrouwen van deze priesters eigenlijk gelijk hadden om zo te spreken? O jullie erg blinde dwazen! Als Ik het wilde en het enig nut voor jullie zou hebben, zou Ik onmiddellijk jullie geestelijke ogen kunnen openen, en dan zouden jullie zien datje aan alle kanten door een leger van geesten omringd wordt! Maar wat zouden jullie dan zeggen? Ik zegje: Precies hetzelfde als de stoïcijnse vrouwen! Jullie zouden dan, althans innerlijk, zo oordelen:'Ja, zolang wij leven, voelen en zien, is het gemakkelijk ons iets op de mouw te spelden; maar ga maar eens naar de begraafplaatsen en maak dat de doden eens wijs, -die zullen daar toch niets meer van horen, zien en voelen!' En Ik zeg jullie: Jullie hebben volkomen gelijk; want die zijn ook zeker niet meer voorbestemd om te leven, hoewel ook in hen nog onder het gericht vallende levensdeeltjes van de ziel aanwezig zijn, die na hun volledige ontwikkeling ook eens voor een ander individu tot een vrij leven gewekt worden.
[10] Voor het eeuwige voortleven is alleen maar de ziel van de mens voorbestemd; de materie kan als materie niet voorbestemd zijn voor een eeuwig voortbestaan, omdat zij op zichzelf slechts iets geestelijks is dat gericht is, dus enkel de voor een bepaalde tijd vastgelegde wil van God is, die niet altijd zo kan blijven omdat in God, naast al het andere, ook met name Zijn wil vrij is en een gedachte van God slechts zolang vasthoudt als noodzakelijk is voor het bereiken van een hoger doel.
[11] Zonder God en buiten God kan er in eeuwigheid nooit en nergens iets bestaan. Wat er is in de hele, eeuwige oneindigheid, is uit God, en dus eigenlijk volkomen geestelijk. Dat het in een wereld als vaste materie zichtbaar wordt, komt door de standvastigheid van de Goddelijke wil; als die op zou houden een gedachte van God vast te houden, zou voor een stoffelijk oog daarvan zelfs geen spoortje meer te ontdekken zijn, hoewel de op deze wijze opgeloste gedachte van God geestelijk eeuwig in God zou moeten voortbestaan.
[12] Zeg eens waar Ik dan de grond vandaan heb gehaald waarmee Ik het meer heb opgevuld, of het materiaal waarmee Ik gisteravond de aardse bezittingen van de arme vissers heb verbeterd, en waar is de materie van de drie goden gebleven? Bij het meer en bij de vissers is Mijn gedachte door Mijn wil vastgelegd, en bij de beelden is Mijn vastgelegde wil losgelaten en Mijn oergedachte vrij en weer geestelijk gemaakt. En dat is ook de verklaring voor de tekenen die Ik hier voor jullie gedaan heb. Voor het feit dat Ik echter ook Heer van de geesten en al het leven ben, is deze zoon Jorab, die eergisteravond door Mij uit de totale dood weer tot leven werd gewekt, een duchtige getuige. Kan Ik jullie dan nog meer bewijzen geven voor het verder leven van de ziel na de scheiding van het lichaam?'
[13] Toen zei DE SCHRIFTGELEERDE: 'Nee, mijn God, mijn Heer en Meester! Nu is mij alles helemaal duidelijk. Ja, zo is het en het kan eeuwig onmogelijk anders zijn! Maar Heer, als nu straks de vrouwen van de priesters mochten komen, laat mij dan alstublieft een poosje met hen praten, dan zal ik hun Diogenes wel op zo'n manier uit hen verjagen dat zij later beslist nooit meer aan een Diogenes zullen denken! ,
[14] IK zei: 'Ja, ja, doe dat, want het staat Mij toch al erg tegen met allerlei stoïcijnen van doen te hebben! Maar pas op dat je tenslotte niet aan het kortste eind trekt, want deze vrouwen zijn op hun manier erg bekwaam en weten hun zaak te behartigen.'
[15] DE SCHRIFTGELEERDE zei: 'Heer, daar zal ik met Uw hulp wel voor zorgen!'
[16] Nauwelijks had hij dat gezegd, of daar arriveerden de vijf priesters met hun vrouwen.
«« 107 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.