Het gevoel voor schoonheid, een bloem van de waarheid

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 136 / 248 »»
[1] Wij bleven, zoals het Mijn wens en daarna dus ook de wens van allen was, de hele nachtwakker. Pas een uur voor zonsopgang gingen wij naar buiten, en wel naar de prachtig aangelegde tuin van de hoofdman. Daar waren lieflijke groene lanen en grasbanken, allerlei soorten bloemen, een bos van rozenbomen, jasmijnstruiken en ook veel nardusplanten. Daarnaast stonden er alle soorten edele vruchtbomen die maar ergens op aarde groeien, en iedereen bewonderde deze kunstzinnig, mooi en praktisch aangelegde tuin.
[2] IK zei echter: 'Kijk, zoals deze voorbeeldige tuin moet ook de ware mens naar de wil van God zijn! Hij moet in zichzelf ook het ware en goede met het mooie en verhevene verenigen. Als hij dat doet, bewijst hij daardoor dat hij God, zijn Schepper en Vader in alles gelijk is. .
[3] Kijk eens hoe lieflijk al deze bloemen zijn! Hoe heerlijk zijn zij getooid, de ene overtreft de andere in schoonheid! Ja, waarom is dit zo? Tenslotte volgt na de bloei van een nog zo verrukkelijk mooie roos toch slechts een zeer eenvoudig en nooit bijzonder mooi uitziend zaad, waarvan de voorgangster de prachtige bloem was en voor wiens voortbrenging eigenlijk helemaal niet zo'n mooie bloem nodig geweest was. Maar God koos voor al Zijn werken de hoogste graad van schoonheld om daardoor ook bij de mens de schoonheidszin op te wekken, die voor alle zaligheid noodzakelijk is. Als die volledig bij de mens ontwaakt is, is zo'n mens ook ontvankelijk voor alle waarheid en voor al het goede dat nu eenmaal uit de waarheid voortkomt.
[4] Kijk, onze beste vriend de hoofdman heeft erg veel gevoel voor al het mooie en daardoor ook voor het nuttige en goede! Als hij dat gevoel niet had, zouden hem ook Mijn waarheden, die de mensen tot kennis van de ene, enig ware God en tot kennis van zichzelf brengen, helemaal onverschillig gebleven zijn, en hij zou ze niet aangenomen hebben; omdat hij echter zeer veel gevoel voor schoonheid bezit -wat de aanleg van deze wondermooie tuin meer dan voldoende bewijst -, was hij ook de eerste die zich hier de mededeling van Mijn nieuwe levensleer erg aantrok en Mijn leer ook aannam en secuur opvolgde. Laat dus iedereen dat doen en dat zal hem bij God ten goede gerekend worden!
[5] Ga eens iemands huis binnen! Als het schoon en ook naar omstandigheden sierlijk ingericht is, kun je er vast op rekenen, dat ook het innerlijk van deze mens er vrijwel net zo uitziet. Kom je echter in het huis van iemand waar alles onder het vuil zit en in alle opzichten een totaal gebrek aan huiselijke orde heerst, dan kun je wel meteen omkeren en de regel toepassen die Ik jullie leerlingen al gegeven heb, namelijk dat je de parels van Mijn evangelie nooit voor de zwijnen moet gooien! Daar zou dat ook volkomen tevergeefs zijn, want zoals reeds gezegd: iemand die geen gevoel voor schoonheid heeft, wat eigenlijk de bloesem van de waarheid is, heeft ook geen waarheidszin, die als nuttig levenszaad op de bloesem volgt.
[6] Daarmee wil Ik niet zeggen, dat iemand daarom niets anders moet doen dan vooral alleen maar proberen zijn huis, zijn tuinen en zijn akkers en weiden door allerlei aardse, kostbare middelen tot een dusdanige schoonheid te verheffen dat alle mensen daarover in opperste verbazing zouden moeten raken. Want zo'n onmetelijke schoonheidszin zou maar al te gauw ontaarden in de grootste eigendunk, eigenliefde, hoogmoed en heerszucht; het zou voor de armere mensen maar al te zeer een getuigenis zijn dat de eigenaar van die pracht overmatig rijk moet zijn. Men zou bijvoorbeeld om iets van hem gedaan te krijgen, hem kunnen gaan eren door zijn pracht te zeer te bewonderen, waardoor deze man maar al te gemakkelijk zich te veel zou gaan verbeelden en zich dan nog meer zou inspannen om te maken dat de mensen nog onderdaniger zouden worden, en tenslotte over de bewonderaars zelfs als heerser zou gaan optreden.
[7] Dus met zo'n overdreven gevoel voor pracht en schoonheid is het niets gedaan, omdat het tenslotte nog slechter is dan lui en vuil te zijn. Zoiets heet hoogmoed van de menselijke natuur, en is een zonde die de ziel nooit tot het eeuwige leven brengt. Maar het gevoel voor schoonheid en orde, dat slechts door zijn vlijt en ware ijver voor al het schone, ware en goede iets doet ontstaan, zoals deze tuin, is een deugd die voor iedereen heel aanbevelingswaardig is.
[8] Maar nu over iets anders; want nu komen de hoofdman en de tollenaar , en in hun bijzijn wil Ik de tuin niet al te zeer prijzen; later zal de hoofdman toch wel vernemen wat Ik daarmee bedoeld heb.'
«« 136 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.