De mislukte overval van de overste van de synagoge

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 141 / 248 »»
[1] Op een dag kwam de reeds bekende overste van de synagoge met zijn Farizeeën en schriftgeleerden bij Matthias en eiste Mij te spreken, omdat hij gehoord had dat Ik met Mijn leerlingen opnieuw hier verbleef. Want hij had van Jeruzalem uitdrukkelijk bevel gekregen nauwkeurige inlichtingen over deze Nazareeër in te winnen, over wat hij deed en waar hij nu mee bezig was. Ja, hij moest hem zelfs oppakken en hetzij dood of levend aan Jeruzalem uitleveren.
[2] Toen zei MATTHIAS: 'Heer, hij woont bij mij, maar ik raad u aan om ook niet het geringste tegen Hem te ondernemen - want dan bent u met al uw helpers reddeloos verloren!'
[3] DE OVERSTE zei: 'Vergeet nooit, dat zijn toverij de aan God gewijde priesters niets kan doen! ,
[4] MATTHIAS zei: 'Goed, - daar in die grote kamer verblijft Hij met al Zijn leerlingen en Hij zit juist aan het middagmaal! Ga naar binnen en spreek zelfmaar met Hem!'
[5] Toen ging de overste naar de dichte deur en bonsde er geweldig hard op.
[6] En IK zei tegen de reus: 'Laat hem binnen en spreek jij met hem, want Ik acht hem geen woord waardig!'
[7] Toen deed DE REUS de deur open en brulde tegen de overste: 'Kom maar binnen, allerellendigste booswichten en schurken! Jullie mooie plan is ons reeds lang bekend, en wij zijn juist hierheen gekomen om het uit jullie drakenmond te horen. Dus naar binnen, jullie wilde nacht en moerasbeesten, en spreek, opdat het gerecht niet te lang wordt opgehouden om jullie naar verdienste te verpletteren! ,
[8] Deze woorden maakten op de overste en zijn soortgenoten zo'n indruk dat ze begonnen te beven en geen van hen in staat was ook maar iets te zeggen. Zij hielden de reus voor een Romeinse vicedictator, die - door de keizer met alle macht toegerust - alle joden over de kling wilde jagen. Terwijl deze bezoekers vol vrees en schrik voor de geopende deur stonden, begonnen de achtersten zichtbaar aanstalten te maken om er vandoor te gaan.
[9] Toen riep de reus met donderende stem tegen de waard: 'Sluit alle deuren goed af, opdat geen van deze onmensen mij kan ontkomen!'
[10] Nauwelijks had de reus dat gebruld, of de waard kwam tijd tekort om de deuren dicht te doen; want deze zin gaf de voeten van de onderzoekers buitengewone vleugels, zodat zij er hals over kop vandoor gingen.
[11] Maar de reus sprong de overste na en had hem meteen bij zijn jas, hief hem als een veertje in de lucht en vroeg hem toen wat hij wilde.
[12] DE OVERSTE zei bevend en bibberend: 'Heer, heer, ik wilde alleen maar in opdracht van Jeruzalem met die profeet praten, en toen kwam u, vreeswekkende persoon, mij, de overste van de synagoge van deze plaats, zo schrikaanjagend tegemoet, -en daarom kon ik niet met hem spreken!'
[13] DE REUS zei: 'Ellendige schurk, je bent het ook eeuwig nooit waard deze ware Godmens ook maar op tienduizend passen te naderen, laat staan met Hem te spreken! Ik weet precies wat de ellendige schurken in Jeruzalem en jij en je kwaadaardige handlangers tegen de hoogst verheven Godmens hebben. Wee jullie, als jullie het ooit zouden wagen Hem met jullie Beëlzebubklauwen aan te raken! Dan zullen jullie de grote Romein leren kennen!' - Daarop zette hij de overste weer op de grond en zei toen nog tegen hem: 'Heeft deze pure, almachtige Godmens hier bij jullie dan nog geen tekenen gedaan, zodat jullie hadden kunnen geloven dat Hij dezelfde Messias is als waarvan al jullie profeten voorspeld hebben dat Hij juist in deze tijd en in dit land ter wereld zou komen om de mensen van de eeuwige dood te verlossen? Spreek, ellendeling!'
[14] DE OVERSTE zei: 'Natuurlijk wel, hij heeft maar al te veel tekenen gedaan, zodat alle mensen hem nalopen en ons, de oude priesters die ook door God aangesteld zijn, de rug toekeren, en dat is nu juist de reden waarom de hogepriesters in Jeruzalem hem zo vijandig gezind zijn! Wij zijn echter van Jeruzalem afhankelijk en moeten doen wat Jeruzalem ons voorschrijft.'
[15] DE REUS zei: 'Hoe komt het dan, dat alle heidenen uit de steden langs de Eufraat vrijwel alleen vanwege Zijn verheven leer aanhangers van Hem zijn geworden, en dat degenen die Hem volgden ook meteen de beschikking kregen over de een of andere zuiver goddelijke kracht?! Een dokter in Serrhe kreeg de wonderbaarlijke gave al zijn zieken slechts door het geloof in de almachtige naam van deze Godmens zo te genezen -en wel in één enkel ogenblik -, dat de zieke daarna zo gezond is alsof hij nooit iets gemankeerd heeft. Ja, zelfs dode mensen krijgen weer een nieuw leven en zijn dan zo fris en gezond als een zorgeloze gazelle in het hooggebergte! Als de heidenen dat echter kunnen doen en inzien, waarom dan jullie Joden niet, waarvan toch geschreven staat dat zij het uitverkoren volk van God zijn? Ik zeg jullie echter uit naam van de hoogst verheven Godmens: Jullie kunnen het niet omdat jullie al van je geboorte af aan ondergeschoven kinderen van Beëlzebub zijn en daarom de meest doortrapte vijanden van God. Als jullie dat echter ontkennen, verdienen jullie niet beter dan totaal van deze aardbodem verdelgd te worden.'
[16] Toen de overste dat van de reus hoorde begon hij te smeken en allerlei goeds te beloven. Daarop liet de reus hem onder allerlei dreigementen gaan en kwam toen weer in huis terug.
[17] Maar de waard hield zijn hart vast, omdat hij de grote wraakzucht van de overste kende.
[18] Maar DE REUS zei tegen hem: 'Maak je maar geen zorgen en vertrouw op de macht van Hem, die doden opwekt, bergen verplaatst en ijzeren afgodenbeelden door Zijn wil vernietigt! Ik zegje: honderd legioenen van zulke schurken maken mij nog niet bang, laat staan deze ene!'
[19] Toen zei DE WAARD, iets meer gerustgesteld: 'Ja, ja, je hebt helemaal gelijk! Wat mijzelf betreft, ik ben ook niet bang voor hen, en zelf heb ik zeker het grootste vertrouwen in de Heer, die ik al vanaf Zijn prilste jeugd ken net als Zijn aardse ouders, omdat Hij als zachtmoedige knaap al dingen gedaan heeft die alleen maar God mogelijk zijn; maar ik ben alleen maar wat beducht voor jullie, mijn zeer gewaardeerde gasten, dat jullie daarvoor hier in Kapérnaum door deze booswichten onaangenaam bejegend zullen worden! Want ik ken deze schurken maar al te goed!'
[20] DE REUS zei: 'Laat ze maar langskomen, dan zal ik in m'n eentje wel met hen afrekenen! Want deze ellendelingen zijn het immers eeuwig niet waard dat de Heer, de Heiligste van eeuwigheid, hen met Zijn almachtige wil tegenhoudt en tuchtigt!'
[21] Vervolgens kwam de reus weer bij ons, ging aan tafel zitten en vertelde hoe hij in zijn rechtvaardige toom met de sprinkhaan van Babel omgesprongen was.
[22] IK zei: 'Dat was weliswaar heel goed, en Ik liet het toe dat je die heerszuchtige Farizeeër zo behandelde, -maar ook de waard heeft gelijk: We zullen niet zo lang hoeven wachten eer hij met een aantal bewapende gerechtsdienaren hier is en ons allen zal willen boeien en gevangen zetten. Wat doe je dan?'
[23] DE REUS EN met hem ook zijn niet minder krachtige NEGEN BROEDERS zeiden: 'Heer, leen ons dan slechts een klein deel van Uw almachtige genade, dan zullen wij voor altijd een einde maken aan hun gemene praktijken!'
[24] IK zei: 'Wel dan, probeer het, maar dood niemand!'
[25] Daarop dronken zij allen hun beker leeg, gingen naar buiten en posteerden zich bij de weg, ieder bewapend met een ware Herculesknots. Het duurde niet erg lang of daar kwam al een grote groep van veertig lansknechten en gerechtsdienaren aan, met daarachter de commandant en de overste met zijn handlangers.
[26] DE REUS werd woedend en zei tegen zijn broeders: 'We laten ze tot tien passen naderen en dan zal ik ze toeschreeuwen dat ze moeten blijven staan! Doen ze dat, dan zullen we praten, -doen ze dat niet dan gebruiken we onze knotsen! ,
[27] Toen kwamen zij tot op tien passen afstand, en de reus brulde met zijn vreesaanjagende stem: 'Sta stil, of jullie zijn allemaal kinderen des doods!'
[28] De Romeinse soldaten aarzelden en bleven staan.
[29] Daarop vroeg DE REUS hun: 'Wat willen jullie, en wie bracht jullie hierheen?'
[30] Toen zeiden DE SOLDATEN tegen de tien mannen, waarvan zij dachten dat het hoge Romeinen waren: 'Heer, de overste van de synagoge deed bij de commandant aangifte dat zich hier gevaarlijke volksopruiers ophouden, en die moeten wij gevangen nemen en onschadelijk maken!'
[31] Daarop brulde DE REUS: 'O ellendige schurk van een overste! Wacht maar, jij zult de koningszoon uit de Kaukasus leren kennen die nu Romein is! Soldaten, ga onmiddellijk terug en leg de lansen neer, anders loopt het slecht met jullie af!'
[32] Maar ZIJ zeiden: 'Dat kunnen we niet, want achter ons staat de hoofdman die het bevel voert.'
[33] Toen beval de reus vijf van zijn broers zich snel meester te maken van de overste, zijn helpers en de commandant, terwijl hijzelf met de soldaten zou afrekenen.
[34] Dat gebeurde allemaal bliksemsnel. De soldaten werden als door een storm de zee ingeblazen en konden zich met moeite zwemmend van de verdrinkingsdood redden.
[35] Intussen bemoeide DE REUS zich met de overste, greep hem vast, hief hem omhoog en zei: 'Ellendige booswicht, houd je zo je gegeven woord?! Ditmaal kom jij, infame leugenaar, niet meer zo gemakkelijk uit mijn handen! Waar zijn hier de volksopruiers en landverraders? Zitten we daar rustig bij de waard en rusten hier een paar dagen uit omdat we van de verre reis wat vermoeid zijn, en dit zwarte beest geeft ons aan als volksopruiers en landverraders! - Hoofdman, waar is de zee het diepst, dat ik deze ellendeling erin slinger zodat hij daar met zekerheid aan zijn eind komt?'
[36] DE HOOFDMAN zei: 'Vriend, laat hem; want nu begrijp ik waarom het eigenlijk gaat! Deze hond wilde mij alleen maar de heiland uit Nazareth, die ik zeer hoog acht, gevangen laten nemen! O, als ik dat maar vermoed had, zou hij van mij heel wat anders te horen gekregen hebben! Maar laat hem nu maar gaan, de rest zal ik wel met hem afhandelen, en ik zal hem laten merken wat het betekent om door een valse en verzonnen aangifte een Romein aan te zetten tot een verkeerde ambtshandeling! Maar breng me nu bij de Heer van mijn leven!'
[37] Daarop slingerde de reus de overste nog een keer in de lucht, zodat hem horen en zien bepaald verging, en zette hem toen tamelijk onzacht op de grond neer. Toen rende deze met zijn helpers weg en zwoer bij zichzelf voor de rest van zijn leven nooit meer iets tegen Mij te ondernemen. Vervolgens kwamen de tien mannen met de hoofdman weer bij Mij terug in huis, nadat de hoofdman eerst de uit het water geklommen soldaten bevolen had naar huis te gaan.
«« 141 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.