De reis van de Heer naar Kisjonah

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 25 / 248 »»
[1] Wel had Martha ons verteld dat er intussen al verscheidene tempeldienaren bij haar waren geweest, die heel belangstellend gevraagd hadden waar Lazarus toch heen gereisd was en vanwaar nu opeens dat grote aantal goede arbeiders was gekomen. Daarop had zij hun geantwoord, dat Lazarus, haar broer, voor belangrijke zaken misschien wel helemaal naar Egypte was gereisd en al gauw na zijn vertrek deze arbeiders, die hoognodig waren, ergens in dienst had genomen en naar Bethanië had gezonden.
[2] EEN FARIZEEËR had haar echter gevraagd: 'Kun je niet twintig van deze arbeiders aan ons afstaan?'
[3] Maar MARTHA zei: 'Vraag het hun zelf, - want ik weet helemaal niet of het joden, Grieken of Romeinen zijn; want onder elkaar spreken ze allerlei talen!'
[4] De Farizeeër ging daarop vlug naar buiten en begon met een paar van de arbeiders te onderhandelen. Maar die schenen hem te kennen en zeiden, dat zij ten eerste geen Joden meer waren, en dat hij als ze het zouden zijn ervan verzekerd kon zijn dat zij geen enkele Farizeeër meer zouden dienen.
[5] Toen waren de tempeldienaren naar huis gegaan, en sinds die tijd was er niet één meer in Bethanië geweest; zij wachtten waarschijnlijk de terugkomst van haar broer af.
[6] Lazarus vroeg Mij nu, wat hij moest doen.
[7] En IK zei tegen hem: 'Doe, wat je zuster deed! Zij zullen met de arbeiders niets bereiken, en jou kunnen zij daarvan niet de schuld geven.'
[8] En zo was het ook goed, en Lazarus had daarna meer rust in zijn huishouding.
[9] Omdat het al aardig winter geworden was en Ik nog maar weinig zieken te genezen had, bleven wij zoals gezegd, nu tot ongeveer midwinter nog afwisselend bij Lazarus of bij onze waard, terwijl de nieuwe leerlingen in die tijd de hele nieuwe leer met veel liefde en vast geloof van de oude leerlingen aannamen en zelfs om de nieuwe doop vroegen.
[10] Maar IK zei tegen hen: 'Voorlopig is het voldoende dat jullie de doop der waarheid aanvaard hebben; wanneer echter, als jullie je aan de leer houden en daarnaar leven en werken, de ware, levende doop over jullie zal komen, zullen jullie ook de doop van Johannes kunnen ontvangen. Het zal echter niet lang duren voor er een tijd komt dat velen eerder de ware doop met het levensvuur van de Heilige Geest zullen ontvangen dan de doop met het water .
[11] Dat stelde de nieuwe leerlingen volkomen tevreden.
[12] Op de afgesproken tijd op een maandag verlieten wij onder zegenwensen Bethanië en onze waard en gingen opgewekt op weg naar de zee van Galilea. Daar vonden wij een goed schip dat.wij huurden om ons naar Kis te laten brengen. Daar het echter al avond was, durfden de schippers het niet aan om 's nachts over de zee te varen; zij beweerden dat in deze tijd de zee tegen middernacht erg wild werd.
[13] Daarop zeiden DE LEERLINGEN: 'jullie zijn toch uit Genezareth kennen jullie de macht van de Heer Jezus uit Nazareth dan niet?'
[14] DE SCHIPPERS zeiden: 'Wat? Is Jezus van Nazareth hier?'
[15] En IK zei: 'ja, Ik ben het!'
[16] Toen zeiden DE SCHIPPERS: 'ja, als U het bent, varen wij, ook al staan er huizenhoge golven! Kom maar in ons grote schip, want het biedt een ruime en veilige plaats voor tweehonderd mensen!'
[17] Wij scheepten ons in en voeren met gunstige wind weg en hoewel in de richting van Kis de golven hoog gingen, schonken de schippers daar geen aandacht aan, en wij bereikten bij het vrij zwakke licht van de maan toch zonder moeite de rustige bocht van Kis.
[18] Toen wij in de haven van Kisjonah binnenliepen, waren zijn bedienden en tollenaars meteen bij de hand, die ons druk doenerig en officieel vroegen wat de reden van onze komst was, wat wij daar deden en waarheen onze reis ging en of wij iets aan te geven hadden.
[19] Maar IK zei: 'Laat Kisjonah bij Mij komen, dan zullen jullie meteen horen wat wij hier komen doen!'
[20] Direct ging men Kisjonah halen.
[21] Bijgelicht door fakkels kwam hij dadelijk naar de oever, en toen hij Mij in het oog kreeg, riep hij van vreugde luid uit (KISJONAH): 'O Heer, hoe kunt U mij, zondig mens, waardig achten om mij nog zo laat in de nacht op te zoeken?! O, wees toch met allen die bij U zijn, van harte welkom! Komt allen binnen in mijn grote huis, ook jullie, schippers; want vandaag zullen jullie niet verder varen! Ik sta met alles en het beste voor jullie klaar! O, deze ontzaglijke vreugde die mij nu zo onverwacht ten deel valt, is in één woord onbeschrijfelijk! O, kom, kom, kom!'
[22] Wij gingen snel van boord en meteen het huis van Kisjonah binnen, in wiens grote kamer het behaaglijk warm was omdat deze door vier grote open stookplaatsen, waar een levendig vuur opvlamde, uitstekend verwarmd werd. Iedereen in huis werd meteen volop aan het werk gezet, en nog voor er een half uur verstreken was, stond er al een grote hoeveelheid heerlijk klaargemaakte edelvissen op tafel en een overvloed aan brood en uitgelezen wijn, wat ons allen heel goed van pas kwam, want wij hadden nadat wij Lazarus' huis vroeg in de morgen verlieten niets gegeten en gedronken.
[23] Zelf voelde Ik na die lange reis behoefte aan natuurlijke, lichamelijke versterking, en de leerlingen nog veel meer, en deze viel ons hier rijkelijk ten deel. Wij aten en dronken heel welgemoed, en bijna de hele nacht door werd er veel verteld over onze reizen en belevenissen, hetgeen Kisjonah en zijn familie in hoge mate interesseerde; hij kwam woorden te kort om zijn lof en verwondering daarover uit te spreken. Alleen betreurde hij het dat Maria, die vrijwel de hele zomer bij hem had doorgebracht, nu voor een paar dagen naar Nazareth was vertrokken, hoewel zij al gauw weer terug zou komen. Zij had echter veel over Mijn reizen en daden gehoord en kon maar niet begrijpen dat God haar zo'n genade waardig vond. Zij kende alle wonderbaarlijke gebeurtenissen wel, maar dat daar zoiets op zou volgen, daar had zij zich vroeger niet zo'n duidelijke voorstelling van kunnen maken.
[24] En zo vertelde Kisjonah ons nog meer dingen over het leven en doen en laten van Maria tijdens Mijn afwezigheid, zoals ook over de twee zonen van Jozef, namelijk Joël en Joses, die thuis bleven om het werk van jozef voort te zetten. Maar om dat alles hier weer te geven zou geen zin hebben, en daarom laten we het achterwege.
[25] Ook deze nacht gingen we eigenlijk niet naar bed, maar bleven op de zachte banken zitten en rustten in het warme vertrek volkomen uit, te meer daar wij nog tot diep in de ochtend rust hielden. Daarom gebruikten wij ook geen ochtendmaal; het middagmaal was daarentegen des te royaler. Ook onze bekende Philopold uit Kana, bij de grens van Samaria, was hierbij uitgenodigd en nog enige andere vrienden van Mij en Kisjonah.
[26] Wel, ook dat is allemaal bijzaak; maar daarop volgde naar aanleiding van een vraag van Philopold een zeer belangrijke, heldere uiteenzetting van Mij over Gods geestelijke oerwezen in tegenstelling tot dat van alle schepselen, over tijd en ruimte, over oneindigheid en eeuwigheid, over Gods aanwezigheid en bestaan, en over de aanwezigheid en het bestaan van alle schepselen in tijd en ruimte. Die uiteenzetting duurde tot laat in de nacht en verenigde als zodanig het middag en avondmaal, dus kan deze uiteenzetting hier goed aan toegevoegd worden, want deze geeft en moet aan iedere denker volkomen opheldering geven over het materiële en geestelijke bestaan van de mens en over het zuiver geestelijke oerbestaan van God.
«« 25 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.