De filosofische vragen van Philopold

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 26 / 248 »»
[1] Onze Philopold, die Mij ook samen met Kisjonah bij de oude Marcus bezocht, had weliswaar over dit onderwerp al heel veel gehoord en hij geloofde ook dat het zo in elkaar zat, maar hij was nu eenmaal een filosoof, zij het van de beste en zuiverste soort, en hij stelde zich daarom niet met het pure geloof zonder meer tevreden, maar wilde het ook als een wiskundige stelling bewezen zien.
[2] Hij kwam daarom met zijn tekort aan kennis voor de dag en zei meteen na het middagmaal (PHILOPOLD): 'Heer, alles wat ik ervaren, gezien en gehoord heb, geloof ik vast; maar grondig inzien en begrijpen kan ik ondanks alle scherpte van mijn denkvermogen zeer weinig, en dat benauwt mijn ziel vaak heel erg! Ik heb mij daarom vast voorgenomen om daar met U persoonlijk bij een gunstige gelegenheid, zoals die zich nu voordoet, nader over te spreken, en als U daar geen bezwaar tegen heeft, zou ik nu graag nadere en begrijpelijker uitleg van U krijgen.'
[3] IK zei: 'Hoewel Ik jullie allen beloofd heb binnenkort Mijn geest te zenden en hem over jullie uit te storten, die jullie dan in zal leiden in alle waarheid en wijsheid, en Ik ook gezegd heb dat jullie tot dat ogenblik geduld moesten oefenen, wil Ik toch ook mondeling een eerlijk streven als dat van jou helpen. Dat doe Ik nu in deze wintertijd des te eerder omdat Ik deze tijd, zoals afgesproken, vanwege de winterse rust toch al tot vlak voor het Paasfeest hier wil en zal doorbrengen, dus kun je gerust met je twijfels voor de dag komen, en voor wat vandaag niet allemaal behandeld kan worden, zullen wij rog ruim voldoende tijd vinden. Als we klaar zijn met de maaltijd kun je, omdat wij toch weer aan tafel blijven zitten, je verzoek wel naar voren brengen.
[4] Morgen kunnen Mijn leerlingen, als zij dat zelf willen, een paar dagen naar huis gaan naar hun gezin; zij die echter geen gezin hebben blijven hier, met name Johannes en Matthéus, want die hebben hier nog veel in het net te schrijven."
[5] Toen vroeg Judas, of ook hij moest gaan of dat hij moest blijven.
[6] IK zei: 'Jij hebt van alle leerlingen het grootste bezit, je hebt vrouwen kinderen en een aantal bedienden; daarom is het voor jou ook het meest noodzakelijk om naar huis te gaan, en je kunt, als je wilt, pas tegen Pasen terugkomen! ,
[7] Met dit antwoord was Judas weliswaar niet zo heel erg tevreden; maar omdat niemand hem vroeg om te blijven, deed hij de volgende dag toch wat Ik gezegd had. De andere leerlingen gingen weliswaar ook, maar zij kwamen allen na een paar dagen weer terug en bleven vervolgens met enige tussenpozen bij Mij.
[8] Kisjonah bracht na de maaltijd nog een speciale wijn, die hij 'Noach's lieveling' noemde, en ging daarmee rond. Daardoor werd Philopold erg geestdriftig en hij begon meteen al zijn gewetensbezwaren naar voren te brengen, -maar alles heel ordelijk en bescheiden.
[9] Wat zei hij dan eigenlijk, en wat vroeg hij? Hij had vragen te over!
[10] 'Heer', zei hij (PHILOPOLD), 'wanneer ik goed nadenk over wat U ons geleerd heeft bij de oude Marcus, dan zijn tijd en ruimte, zoals wij die hier op aarde kennen, door bepaalde periodes en feiten en in de vormen die in de ruimte voorkomen, begrensd en meetbaar; maar op zichzelf zijn zij eeuwig en oneindig, hetgeen eigenlijk een en hetzelfde is.
[11] Als tijd en ruimte echter eeuwig en oneindig zijn, dan begrijp ik de geschriften van de oude godgeleerden en wijzen absoluut niet, waarin met zekerheid beweerd wordt dat God, als het Oerzijn van al het zijn en bestaan, zich buiten tijd en ruimte bevindt.
[12] Hoe kan dat bij een eeuwige tijdsduur, die zonder begin en einde is, en bij het bestaan van een oneindige ruimte die ook nergens een begin en nergens een einde heeft?
[13] Mocht dus God Zelf helemaal buiten tijd en ruimte bestaan, dan kan zelfs het zuiverste menselijke verstand zich onmogelijk van God iets anders denken dan: Of God bestaat helemaal niet, omdat er buiten de eeuwige tijd en buiten de eeuwige, oneindige ruimte onmogelijk iets kan bestaan, of God bestaat zoals wij allen binnen tijd en ruimte, en dan hebben de oude godgeleerden met hun definities de grootste waanzin opgeschreven.
[14] Voor deze bewering komt U nu zelfs van pas; want dat de Godheid U volledig vervult kan niemand ontkennen die U heeft horen spreken en Uw daden heeft gezien. Welke godgeleerde kan nu echter van U beweren dat U niet bij ons in tijd en ruimte bent?!
[15] En als hij dat beweert, dan bent U Zelf daarmee volkomen van Uw goddelijkheid ontdaan! U bent dan geen God meer, maar alleen een zeer bijzonder. mens, die door geboorte, genialiteit, buitengewoon talent, oefening in wilskracht en tenslotte ook door het leren van allerlei geheime kunsten en wetenschappen het zo ver gebracht heeft dat normale redelijke mensen U niet anders kunnen zien dan als God.
[16] Maar Uw hoedanigheden zijn, vooral in Uw daden, toch van dien aard dat men vrijwel onmogelijk op grond van de bovengenoemde voorwaarden in het bezit daarvan kan komen. En daarom zou Ik nu graag van U willen horen, hoe het zit.'
«« 26 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.