Het wezen van de wereldse mens

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 59 / 248 »»
[1] Toen hij bij Mij kwam zei HIJ: 'Heer, ik heb U binnen in mij horen roepen! Wat is Uw voor mij altijd boven alles heilige wil?'
[2] IK zei: 'Niets anders, dan dat je tegen die oude, rijke zonderling genoeg hebt gezegd! Als dat hem niet tot een beter inzicht brengt, zal iets anders hem daar nog minder toe brengen. Maar nu was er wel genoeg gepraat. Het is in je eigen vaderland heel moeilijk de mensen tot de zuivere waarheid te brengen! Want dan hoor je meteen de oude vraag: 'Waar heeft hij dat vandaan? We kennen hem al van kinds af aan!' En dan heeft verder onderricht al geen zin meer. Want wie twijfelt aan de persoon van de leraar, twijfelt ook min of meer aan hetgeen hij leert. En als men zulke mensen die in feite toch niet slecht zijn, met wonderen en buitengewone tekenen tot een bepaald geloof dwingt, zou dat betekenen dat opeens hun ziel en hun wil van alle vrijheid worden beroofd; daarom is het beter hen zolang te laten gaan, tot zij tenslotte zelf om meer uitleg komen vragen.
[3] Mochten er echter tijdens die paar dagen dat wij hier zijn toch nog enkelen meer inlichtingen over Mij komen vragen, vertel hun dan niet te veel over Mijn tekenen en vooral niet over die welke geheim moeten blijven, maar geef slechts aanduidingen; vertel hun echter vooral wat zij moeten doen om het eeuwige leven te verkrijgen. Zijn ze daar niet tevreden mee, laat hen dan gaan; want het is niet goed om edele parels als voer voor de zwijnen te gooien. Wie het kleine niet eert, is echt het grote niet waard!
[4] Er zijn hier mensen die van tijd tot tijd graag urenlang over geestelijke dingen en verhoudingen praten, daardoor soms ook werkelijk gesticht worden en vol goede wil en plannen zijn; zodra zij echter weer thuis in hun oude, vertrouwde, wereldse zaken komen, is het of er een deur dichtvalt! Zit hun ook maar iets dwars, dan groeien de wereldse zorgen hun weer boven het hoofd ondanks alle eerder ontvangen geestelijke troost, en dan willen zij helemaal niet meer terugdenken aan de puur geestelijke troost die zij ontvingen. Waar was die dan goed voor?!
[5] En zie je, Mijn Simon Juda, zo ging het ook met jouw goede gesprekken met je oude vriend! Kijk, hij denkt er nu al niet meer aan omdat er een handelaar uit Kana bij hem is gekomen en zij nu onderhandelen over een zeer voordelige aankoop van verscheidene handelsartikelen! Hij weet heel goed dat Ik Zelf hier ben, en hij zou ook naar Mij toe hebben kunnen komen om zelf met Mij te spreken over Mijn bekwaamheden die hij zo buitengewoon vindt. Ik zou hem echt niet de deur hebben gewezen! Maar nee, de koopman uit Kana is veel belangrijker, enje hoeft niet bang te zijn dat hij nog wat meer over Mij met jou zal bespreken!
[6] Daarom zijn zulke mensen nog lang niet geschikt voor het Rijk van God. Zij lijken op landbouwers die tijdens het ploegen niet vooruit, maar achteruit kijken en daarom niet kunnen zien hoe de os de ploeg trekt, en of deze de voren wel recht trekt en opwerpt. Zulke mensen zijn daarom nog lang niet geschikt voor het Rijk van God. Het is beter die mensen te laten staan waar ze staan, omdat zij ondanks alle tekenen en de meest begrijpelijke woorden niet los te maken zijn van hun wereldse zorgen.
[7] Ik zeg jullie ook dit: Als jullie eens als volleerde leerlingen in Mijn naam aan de mensen Mijn leer zullen gaan prediken, let dan op het volgende: Als men jullie ergens in een plaats of in een huis goed zal ontvangen, blijf daar dan en onderricht de mensen juist en goed, en doop hen vervolgens in Mijn naam met water zoals Johannes dat heeft gedaan, en Ik zal hen dan dopen met Mijn geest van boven!
[8] Als men jullie echter niet zal opnemen, of alleen maar op de wijze waarop je oude vriend nu jouw woorden heeft opgenomen, schud dan zelfs het stof van je voeten dat op zo'n plaats of in zo'n huis daaraan bleef kleven, opdat niets werelds van de mensen met je mee gaat! Want jullie weten dat Mijn Rijk niet van deze wereld is, maar dat het geschapen moet worden door het leren kennen en nakomen van Mijn woord in het innerlijk van de mens. Maar het scheppen van deze innerlijke levens en tevens hemelwereld blijft altijd een moeilijke zaak zolang aan de mens nog enige wereldse zin kleeft.
[9] Ik bedoel met het genoemde stof aan jullie voeten echter geen natuurlijk huisstof of het stof van de straat, maar het stof dat Ik bedoel, bestaat uit de wereldwijze woorden van mensen die precies op jouw oude vriend lijken. Ze klinken erg beleefd, vriendelijk en passend voor het wereldse verstand, maar ze zijn toch niets anders dan waardeloos stof, omdat ze slechts het wereldse voorstaan en zelfs daarin geen spoor van de ernst van de waarheid te vinden is. Zoals echter het waardeloze stof van de straat geen enkele wandelaar iets nuttigs kan opleveren, zo is het ook met zulke stoffige wereldse praatjes van dergelijke rijke wereldwijze burgers.
[10] Maar hoewel zulk stof niemand enig nut kan schenken, kan het een wandelaar toch min of meer schaden. Als er wind komt en het stof in de lucht opwaait, moet je je ogen sluiten en je mond dichthouden, anders kunje blind worden en stikken. Ook moetje zolang blijven staan, of zelfs met je gezicht naar beneden op de grond gaan liggen tot de wind het hinderlijke stof ver weg gedragen heeft. En dat heeft de wandelaar beslist ook tijd gekost, waardoor hij noodzakelijkerwijs later op zijn plaats van bestemming aankomt dan zonder die stofoverlast.
[11] Wat echter het stof van straten en stegen voor de aardse wandelaar is, is het ijdele woordenstof van het wereldse verstand voor de levenspelgrim op de levenspaden die Ik jullie heb gewezen. Het vertroebelt gemakkelijk de innerlijke blik en kan zelfs heel verstikkend inwerken op het ware innerlijke geestelijke zieleleven. Op z'n minst vertraagt het, ondanks alle in acht genomen voorzichtigheid, toch de geestelijke vooruitgang! Daarom zei Ik dat jullie ook zelfs het stof dat aan jullie voeten is blijven hangen, moeten afschudden, opdat er totaal niets werelds aan jullie blijft kleven; want waarlijk Ik zeg jullie: Zolang er nog een werelds atoom aan een ziel kleeft, kan zij niet volledig Mijn Rijk binnengaan; want al het wereldse is voor de ziel, wat vergif voor het lichaam is. Een kleine nauwelijks zichtbare druppel zwaar vergifkan het lichaam doden, en evenzo kan ook een atoom wereldsheid de ziel van een mens helemaal bederven of minstens zo beschadigen dat zij daarna lang nodig zal hebben om volledig genezen op te staan tot het eeuwige leven. De ervaring zal jullie dat ten volle bevestigen.'
[12] PETRUS zei: 'Heer, dan zal het voor ons toch wel niet zo gemakkelijk zijn om Uw woord aan de andere mensen te verkondigen! Want hoe zullen wij gewaarworden of iemand geschikt is om Uw evangelie aan te nemen? Die oude man buiten zou wat mij betreft een heel geschikt mens geweest zijn, omdat hij verder heel goedhartig is en in zijn vrije tijd graag spreekt over hogere en geestelijke dingen en voor zover mij bekend, ook graag arme mensen goed doet. Wel, als zulke mensen ook nog bij de twijfelachtigen behoren waarmee men zich niet zo veel moet bemoeien, dan zou ik echt niet weten wie men geschikt moet achten voor het mededelen van Uw evangelie.'
[13] IK zei: 'Zijn ook jullie dan nog blind, en onthouden jullie niets van wat Ik jullie zeg? Heb je vorig jaar niet die rijke jongeman gezien? Hij vroeg Mij wat hij moest doen om het eeuwige leven te bereiken. En Ik zei tegen hem dat hij de geboden moest houden en God boven alles en de naaste als zichzelf moest liefhebben. Toen bezwoer de jonge man dat hij dat al vanaf zijn kinderjaren had gedaan. Maar Ik zei daarop:'Goed dan, als je meer wilt, verkoop dan je hele bezit, verdeel de opbrengst onder de armen, en kom dan en volg Mij, dan zul je je daardoor een grote schat in het hemelrijk verwerven!' Meteen werd de jongeman treurig, keerde ons de rug toe en ging weer verder. Maar Ik maakte toen tegen jullie de opmerking, dat een kameel gemakkelijker door het oog van een naald* (* Een smalle neveningang bij de hoofdpoort van Jeruzalem ten tijde van Jezus) gaat, dan dat een rijke in de hemel komt. Toen waren jullie daar verbaasd over en dachten dat er dan maar heel weinigen in het hemelrijk zouden komen. En Ik zei tegen jullie, dat voor de mensen veelonmogelijk lijkt wat echter bij God nog altijd heel goed mogelijk is.
[14] Toen begrepen jullie dit niet helemaal; maar nu zal het jullie wel heel wat duidelijker zijn. Wat zouden wij er bijvoorbeeld bij gewonnen hebben als wij toen eens goed op de jongeman ingesproken zouden hebben om toch maar te doen wat Ik hem had aangeraden? Helemaal niets! Hij zou ons dagenlang de wereldwijze argumenten voorgehouden hebben die maakten dat hij zelfs met de beste wil Mijn raad voorlopig niet na kon komen, en we zouden na een paar dagen nog net zo ver geweest zijn als op het eerste moment van onze ontmoeting. Maar wij gingen liever vlug verder, en vonden al gauw een gelegenheid waarbij wij heel veel goeds hebben kunnen doen. Kijk, toen hebben we ook het stof, dat duidelijk van die jongeman afkwam, snel afgeschud en zijn we ongehinderd verder onze weg gegaan!
[15] Daar in het voorvertrek zijn allemaal van die mensen die op zichzelf heel rechtschapen en wereldwijs zijn, welke eigenschap hen in de wereld ook veel aardse rijkdom bezorgde; maar voor Mijn evangelie zijn zij nog lang niet rijp en dat zullen zij in deze wereld ook moeilijk ooit helemaal worden. Daarom moeten jullie ook in het vervolg zulke mensen Mijn woord niet prediken; want het zal bij hen geen wortel schieten, en het zal nog minder ooit een goede rijpe vrucht voortbrengen.
[16] Jij, Petrus, hebt de rijke burger werkelijk heel behoorlijke waarheden gezegd, alsof je Mij de woorden uit de mond genomen had! Maar welke uitwerking hadden ze bij hem? Helemaal geen! Hij praat nu net zo ongedwongen en onverstoorbaar met zijn zakenvriend alsof je nooit een woord van Mij tegen hem gesproken hebt! Hij weet dat Ik hier ben; zijn nieuwsgierigheid zou hem minstens naar Mij toe moeten brengen om met Mij Zelf over datgene te mogen spreken wat jij hem over Mij gezegd hebt! Maar nee, dat alles laat die rijke man net zo onverschillig als een mug die hij onderweg met zijn voet heeft vertrapt. Hij is helemaal niet aangewezen op ons en onze voor hem te onbetekenende hulp, omdat hij immers een rijk en wereldwijs man is, - en er zijn er nog velen zoals hij.
[17] Kijk, dat zijn nu de echte wereldse wroetende zwijnen, die je Mijn parels niet voor moet werpen; want zij maken zich om niets anders druk dan om de vraag of en hoeveel er met een zaak materieel te winnen is. Daarom heeft de rijke man je dan ook voorgehouden dat je je winstgevende werk hebt verlaten en Mij voor niemendal gevolgd bent.
[18] Overigens zijn deze mensen heel vriendelijk en zij gedragen zich tegenover iedereen goed gemanierd; maar dat alles is te vergelijken met de mooie sierlijke buitenkant van een graf, dat daardoor heel stichtelijk is om te zien, -maar dat van binnen toch vol dode drek en verpestende walgelijke lucht is. Zolang zo iemand heel rustig zijn winst kan opstrijken en zijn zaken goed blijven lopen, zal hij steeds in een beste en zo nu en dan zelfs vrijgevige bui zijn; maar als hij er bij de een of andere speculatie eens behoorlijk bij inschiet, kijk dan maar eens naar jouw vriendelijke man, en begin dan eens met hem over innerlijke geestelijke waarheden te spreken, dan garandeer Ik je dat je nog voor je goed en wel je mond hebt opengedaan, zijn huis wordt uitgezet! En kijk, dat is ook voornamelijk de reden dat Ik een halt toegeroepen heb aan je overigens zeer lofwaardige geestdrift; want bij zulke mensen is ieder innerlijk geestelijk woord vrijwel volkomen tevergeefs!
[19] Je hebt hem toch onthuld dat deze hoge golven alleen maar door Mijn almachtige wil veroorzaakt worden en dat Ik alleen behoef te willen en alle elementen gehoorzamen Mij. Dat is toch echt geen kleinigheid! Maar kijk slechts naar buiten, dan zul je je er meteen zelf van kunnen overtuigen hoe weinig indruk die mededeling op hem gemaakt heeft! Hij is niet eens gaan kijken of de zee nog steeds zo te keer gaat, en of een bepaald deel ervan heel rustig is!
[20] Je hebt hem ook te kennen gegeven dat de ongelovigen getroffen zullen worden door Mijn gericht. Dat kostte hem hooguit een glimlachje en hij dacht bij zichzelf 'O arme hongerlijder, zorg jij maar dat je niet binnenkort onverhoeds door het gericht van je lege maag en je naakte huid getroffen wordt!' Zeg me nu eens of aan zulke mensen Mijn woord gepredikt moet worden!'
[21] Toen zei PETRUS heel geërgerd: 'Ah, in dat geval zou ik veelliever varkenshoeder van een Griek zijn dan prediker voor zulke mensen! Nu begrijp ik pas goed Uw toorn vorig jaar in de tempel! Die mensen moet men op een andere wijze toespreken, met touwen en knuppels, zoals U het in de tempel heeft gedaan! Dit gebroed is uiteindelijk nog slechter dan de meest jaloerse Farizeeër in de tempel; die bezit in ieder geval nog een geestelijk schijnsel -dat weliswaar ook nergens toe dient -, maar dit gebroed bezit enkel en alleen de pure en meest materiële wereld! O, het is goed dat U, o Heer, ons allen daar zo op gewezen heeft! Waarlijk, met dit sloppenstof moeten onze voeten nooit meer bestoven worden! Maar wat doen we nu?'
[22] IK zei: 'We gaan nu even naar buiten zodat jullie je allemaal van de onverschilligheid van deze mensen kunt overtuigen; daarna gaan we weer terug hier naar toe. Ik zal dan echter een heel fikse regenbui laten komen, en dan zullen we deze vervelende gasten gauw kwijt zijn. Laten we dus zoals Ik al zei, naar buiten gaan! Maar let vooral goed op alle mensen die wij tegen zullen komen! Hier zullen we er dan nog verder over spreken en dan onze maatregelen nemen.'
«« 59 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.