De onverschilligheid van de kooplieden op geestelijk gebied

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 60 / 248 »»
[1] Het was ongeveer drie uur voor de middag toen wij, op Mijn voorstel, onze kamer verlieten en terwijl wij een grote groep gasten passeerden naar buiten gingen. De waard, die het druk had met de gasten en steeds door hen aangeklampt werd, verontschuldigde zich bij Mij dat hij Mij vanwege al die gasten zo weinig aandacht had kunnen geven.
[2] Maar IK zei tegen hem: 'Maak je daar maar niet druk over! Wie met zijn hart bij Mij is, kan met zijn ledematen rustig zijn noodzakelijke, dagelijkse werk doen zoals hij dat wil en kan en zoals zijn beroep dat vereist, en dan schenkt hij Mij toch zijn volle, waarachtige aandacht; iedere andere vorm van aandacht heeft voor Mij toch geen waarde.
[3] Wij gaan nu tot aan de middag naar buiten en langs de oever naar de wilde zee kijken. Voor wij echter weer terug gaan, zal er een door Mij opgeroepen, zware regenbui komen die deze hinderlijke kooplieden voor ons uit naar huis zal jagen, zoals Ik al eerder heb gezegd; want voor onweer hebben deze wereldse mensen de grootste angst. Als zij onweer zien naderen, zullen zij meteen in alle haast naar de stad teruggaan. Pas maar op dat er geen een zonder te betalen de benen neemt! ,
[4] DE WAARD zei: '0 Heer, ik dank U voor dit advies en heel speciaal voor het beloofde onweer; want dit soort gasten is het lastigst!'
[5] Daarna gingen wij weg, want de waard werd door een gast geroepen, wat hem helemaal niet zinde.
[6] Toen wij buiten waren, vroeg IK Petrus: 'Wel, heb je je oude vriend nog gezien?! Hoe vond je hem?'
[7] PETRUS zei heel verontwaardigd: ' Ah, dat is toch wel het toppunt! Als deze mensen ons slechts een blik waardig gekeurd hadden, of minstens onder elkaar gevraagd hadden wie wij waren! Maar nee, nog geen blik hebben zij ons gegund, hoewel zij U kennen en reeds heel veel over U gehoord hebben! Waarlijk, zulke ontzettend domme, onverschillige mensen ben ik nog nooit tegengekomen! Als we vandaag in een kudde varkens terechtkomen, zullen deze dieren ons beslist bekijken en tegen ons knorren; maar voor deze mensen zijn wij zo totaallucht, alsof we helemaal niet bestaan. O slechte, dove, stekeblinde wereld! O Heer, laat alsjeblieft een ontzettend onweer met talloze bliksemschichten boven hun hoofden losbreken, zodat ze hun meer dan stoïcijnse kalmte verliezen! Ja, waarlijk, dit zijn echt die zwijnen die men Uw levensparels niet voor moet werpen!'
[8] IK zei: 'Ik heb je van tevoren gezegd, dat het er met deze kooplieden zo voorstaat! Zij kennen alleen hun waar en hun geld. Wie bij hen vergeleken geen koopwaar en geen geld heeft, is in hun ogen ook zo goed als geen mens. Wat zij over iemand zoals wij, die geen geld heeft, zich nog verwaardigen te denken, is alleen, dat zij bij zichzelf rekenen en zeggen:'Kijk wat zou deze sukkel als slaaf waard kunnen zijn?' Alleen als minderwaardige koopwaar zouden wij zo nog enige waarde voor hen hebben; want er zijn er velen onder hen die heimelijk slavenhandel bedrijven, en jouw oude vriend is één van de grootsten onder hen en hij doet elk jaar zaken in Egypte, Rome, Griekenland en ook in Perzië. -Wat vind je ervan, als een jood zoiets doet?'
[9] PETRUS zei: 'Die moet gestenigd worden! Maar ik, en eigenlijk wij allen, begrijpen nog steeds niet zo goed hoe U, o Heer, de misdaden van die walgelijke mensen met zoveel geduld en lankmoedigheid kunt aanzien; want het is immers al erger dan in Sodom en Gomorra. Als de heidenen zoiets doen, zijn zij te verontschuldigen, -maar een jood nooit of te nimmer!'
«« 60 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.