Op een berg bij Kapérnaum

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 77 / 248 »»
[1] Na de snel genuttigde ochtendmaaltijd bestegen wij allen een tamelijk hoge berg dicht bij Kapérnaum. Ook de waard en de uit de dood opgewekte dochter gingen mee, en de waard zei tegen een knecht dat hij wat brood en wijn mee moest nemen, omdat Ik eerder onder vier ogen tegen hem had gezegd dat wij tot de avond op de berg zouden blijven. Een andere knecht gaf hij opdracht twee van de grote edelvissen als geschenk aan de overste te overhandigen. Dat gebeurde dan ook en wij gingen meteen op weg en bestegen binnen een paar uur zonder moeite de berg. Vanaf de zeer gunstig gelegen bergtop overzag men een groot deel van de Galilese zee, en men kon zelfs het schip zien dat nog verwoed worstelde met de golven.
[2] Toen zei DE WAARD: 'Die duivelse mensen op dat schip zullen waarschijnlijk ook helemaal geen mondvoorraad meer hebben en dus erg door de honger geplaagd worden!'
[3] IK zei: 'Enig doorweekt brood hebben ze nog wel, en dat is voldoende voor hun kwaadaardigheid! Ze hebben echter hun boze plannen al opgegeven en zullen nu proberen terug te varen, en daartoe moet de wind hen te hulp komen. Maar zij krijgen nog angst genoeg te doorstaan voor zij de oever bereiken; want erg gemakkelijk zullen zij nog niet van het water op het droge vasteland komen! ,
[4] DE WAARD zei: 'Weet U, Heer, met die slechte tempeldienaren heb ik helemaal geen medelijden, -maar die arme schippers, die zullen voor hun grote inspanning en angst niet alleen helemaal geen loon, maar ook nog straf krijgen, omdat de Farizeeën hun alle schuld ervan zullen geven dat zij op deze binnenzee het schip niet van zijn plaats hebben kunnen krijgen!'
[5] IK zei: 'O, maak je daarover maar geen zorgen! Het zijn potige Grieken uit de omgeving van Tiberias; die zullen niets te kort komen! Ze hebben ook nog voldoende mondvoorraad bij zich, zoals gerookte vis, gerookt varkensvlees en dubbelgebakken tarwebrood. Ook een paar zakken wijn hebben zij in het achterruim van het schip, en omdat de tempeldienaren hun doorweekte, ongezuurde brood niet zo goed kunnen eten, kopen zij voor veel geld hun kost bij de schippers, en zodoende lijden deze, behalve de angst voor een mogelijke schipbreuk, op andere wijze helemaal geen nood. Laten wij ons daarom ook helemaal niet meer om hen bekommeren; tegen de avond zullen zij met veel moeite en inspanning de oever bereiken! Zo zij het!'
[6] Daarmee waren allen tevreden, en niemand wilde nog aan het schip denken.
[7] DE WAARD kwam echter weer met een andere vraag en sprak: 'Heer, omdat U afweet van alles wat er is en gebeurt, zult U ook wel weten hoe het nu met leerling Judas Iskariot gaat die U eergisteren verlaten heeft, en waar hij zich nu bevindt!'
[8] IK zei: 'Ook die laten we zijn gang gaan! Overmorgen zal hij beslist weer bij ons komen; want Ik zal hem niet tegenhouden. Maar laten we nu hier genieten van het uitzicht, dat bijzonder mooi is, en denken jullie daarbij aan de les die Ik jullie vanmorgen gegeven heb, en laat degene die het begrijpt de onwetende onderwijzen, en het zal jullie een ijdel en ook waar plezier bezorgen!'
[9] Daar werd dan ook mee begonnen, en allen hielden zich er tot aan de avond zo goed mee bezig, dat zij zelfs het meegenomen brood en de wijn vergeten zouden hebben als de dochter van de waard hen er niet aan herinnerd had, omdat zij er zelf door haar eigen bescheiden honger en dorst aan herinnerd werd.
«« 77 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.