Een gesprek tussen de waard en de overste over de Heer De Heer in het noorden van Galilea (Ev.Joh. hfdst.7)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 78 / 248 »»
[1] 's Avonds gingen wij weer terug en toen wij in het huis kwamen, stond daar ook weer een overvloedige maaltijd voor ons klaar, en een bode van de overste die de twee edelvissen als geschenk gekregen had, wachtte op de waard om hem de dank van de overste over te brengen en een mand vol verse eieren, die door de grote kippen van de overste gelegd waren.
[2] DE WAARD bedankte daarvoor en zei: ' Als ik weer zo'n vis vang, zal ik de overste ook weer bedenken.'
[3] Toen zei DE BODE echter: 'Dat zal de overste zeker veel plezier doen, maar hij hoorde dat de beruchte profeet uit Nazareth hier tijdelijk schijnt te verblijven. De overste zou daar zelf met u over willen spreken, en daarom zou u hem ook een groot plezier doen als u naar hem toe wilde komen om hem daarover precies in te lichten. Wanneer kunt u komen? Bepaalt u zelfmaar de tijd!'
[4] DE WAARD zei: 'M'n beste vriend, heb nog een paar ogenblikken geduld! Ik moet eerst nog een vriend raadplegen over de tijd die wij nodig hebben voor een afspraak die ik vanaf morgen voor een paar dagen met hem heb, - daarna zal ik wel komen om de overste juist in te lichten over de zeldzame, wonderbaarlijke man uit Nazareth, die naar ik meen mij heel goed bekend is.'
[5] Daarop kwam de waard naar Mij toe in onze eetkamer en vroeg Mij, wat hij nu moest doen.
[6] Maar IK zei: 'Ga vandaag nog naar hem toe, hoewel het al avond is, en zeg dat Ik hier ben en hier zal blijven zolang het Mij belieft. Wie echter wat tegen Mij mocht hebben, moet komen en het persoonlijk met Mij Zelf afhandelen. Want Ik geef over Mij Zelf rekenschap en verder over niemand in de hele wereld. Ga nu en zeg hem dat, en hij zal met deze inlichting volkomen tevreden zijn! Maar vertel hem verder niet veel over Mij.'
[7] Met dit advies ging de waard snel naar de bode buiten en met hem ook snel naar de overste, die niet erg ver van de waard vandaan woonde, maar wel binnen de stadsmuur.
[8] Toen onze waard bij de overste kwam, was deze blij, omdat hij erg graag wilde weten hoe het met Mij stond. Na een wederzijdse vriendelijke begroeting vroeg de overste meteen wat er van waar was dat men zei dat de beruchte profeet zich bij hem, namelijk de waard, ophield en daar met zijn kwalijke zaken bezig was.
[9] De waard zei, wat Ik hem tevoren in de mond gelegd had om te zeggen.
[10] Daarop betrok het gezicht van DE OVERSTE en hij zei: 'Maar hoe kunt u als bekend persoon en waard nu iemand die reeds algemeen vervolgd wordt in uw huis herbergen?'
[11] DE WAARD zei: 'Dat is als waard en herbergier mijn plicht; want ik mag de deuren van mijn huis voor niemand sluiten, wie hij ook is en waar hij ook vandaan komt. Ik heb niet eens het recht een dief en rover er uit te gooien en hem te vragen wat hij van plan is, omdat een echte herberg ook door hem gerespecteerd wordt. Bovendien is mijn herberg een vrijplaats, waarin zeven volle dagen lang zelfs geen misdadiger gegrepen en voor het gerecht gebracht mag worden volgens de wetten van Rome. Waarom zou ik dan, gezien deze omstandigheden, de beroemdste man die de wereld ooit had, geen onderdak geven, omdat hij ten eerste nooit iemand iets schuldig is gebleven en ten tweede de allervriendelijkste en beste mens is die ik ooit ergens ontmoet heb?!
[12] Bovendien heeft hij toch op sabbat in de school gepreekt. Als u iets tegen hem hebt, zou het immers dáár de juiste plaats geweest zijn om hem te grijpen en rekenschap te vragen! Ik als waard heb daartoe geen recht. Hij is nu echter nog bij mij; als u iets tegen hem heeft, dan staat het u net als ieder ander helemaal vrij er zelf naartoe te gaan en met hem te praten. Want hij zei mij uitdrukkelijk, dat niemand in de hele wereld voor hem rekenschap hoeft af te leggen; omdat hij helemaal alleen voor zichzelf instaat, en voor zover ik uit ervaring weet, niemand uit de weg gaat en voor geen mens bang is. Maar wel zouden alle mensen hem moeten vrezen, want de macht van zijn wil is oneindig. Wat hij maar wil, gebeurt en is er.
[13] Of heeft hij soms niet vorig jaar de dochter van uw voorganger Jaïrus uit de dood weer tot leven gewekt, iets wat u toch zeker wel zult weten?! En daarom is hij een waarachtig weldoener der mensen, ook al is hij op zichzelf ook ondoorgrondelijk. Waarom zou ik dan zo iemand niet herbergen zolang hij bij mij in wil trekken?!'
[14] DE OVERSTE zei: 'U bent in uw recht, dat weet ik heel goed, en niemand kan u iets in de weg leggen. Maar laat u niet beetnemen door van hem te geloven dat hij de beloofde Messias van de joden is! Want hij verspreidt die godslasterlijke leer onder het volk, en ik weet maar al te goed dat nu al heel veel mensen in hem geloven, omdat hij zijn leer met allerlei toverkunsten ondersteunt die hij voor het grootste deel vast en zeker met hulp van Beëlzebub uitvoert. Dat is alles wat ik u eigenlijk had willen zeggen, en het was mij daarom erg aangenaam dat u vandaag nog naar mij toegekomen bent.'
[15] DE WAARD zei: 'Waarlijk, daarvoor was het toch niet nodig om mij hier bij u te laten roepen! Want ik ben toch zelf een man van de wereld en kan heel goed beoordelen of iets vals of echt is! Wij allen kennen deze wonderbaarlijke man bijna vanaf zijn geboorte en we kennen zijn ouders, mensen die altijd streng volgens de wet leefden en handelden en derhalve ware voorbeelden van gehoorzaamheid aan God en al Zijn instellingen waren. Maar hoe zou dan met zulke ouders deze ene, en wel volgens het getuigenis van Jozef de vrome timmerman, diens gelovigste, meest welopgevoede en gehoorzaamste zoon met Beëlzebub in verbinding staan en zijn werkelijk goddelijke wonderwerken met diens totaalonbeduidende hulp verrichten?!
[16] Wie een volkomen geldig oordeel over hem wil geven, moet zich de moeite getroosten om hem van alle kanten en onder alle omstandigheden te leren kennen; dan pas kan hij met recht beweren:'Die persoon is zus en zo!' Dat is zo mijn mening. Maar een mens meteen te verdoemen zonder hem zelf beter te hebben leren kennen, vind ik totaalongepast voor rechterlijke, en nog veel minder voor priesterlijke wijsheid. Het verbaast mij van u dat u, zoals oude boosaardige vrouwen dat doen, alleen maar van horen zeggen oordeelt over iemand die u nog nooit gezien en gesproken heeft. Ga zelf met hem praten, -en oordeel dan pas over hem!'
[17] Daarop wist de overste niets te zeggen en hij dacht bij zichzelf na over wat hij zou doen.
[18] Pas na een poosje zei HIJ: 'U heeft weliswaar gelijk, en als ik geen overste was, zou ik er waarschijnlijk net zo over denken als u; maar ik ben hier overste en moet volgens mijn plicht handelen. Tegenover iemand als u denk en gedraag ik me echter niet als overste, maar als mens. Zou ik echter meer met de tempel verbonden zijn dan nu, dan zou ik volgens de opdracht van de tempel de man moeten oppakken en hem aan Jeruzalem uit moeten leveren. Omdat ik echter meer mens ben dan overste, liet ik hem zelfs in de school prediken en ging er zelf niet heen, om het de schijn te geven dat ik er geen weet van had. Maar de Nazareeër , die anders heel verstandig en wijs schijnt te zijn, moet daar een heel raadselachtige en voor niemand begrijpelijke toespraak gehouden hebben en uiteindelijk bijna alleen in de school overgebleven zijn. Nu, als ik me vrij kan maken, dan kom ik morgen of overmorgen eens langs; want op z'n minst wil ik hem toch wel eens zien!'
[19] Daarop zei DE WAARD: 'Doet u dat; ik sta ervoor in dat u er geen spijt van zult hebben!'
[20] Toen nam de waard afscheid en kwam weldra weer bij ons en vertelde Mij wat hij met de overste besproken had.
[21] En IK zei tegen hem: 'je hebt heel goed gesproken omdat Ik je immers Zelf de woorden in de mond heb gelegd; maar ondanks dat blijft de overste toch tempeldienaar, en als hij een nieuwe aansporing van Jeruzalem zou krijgen om Mij te vervolgen, dan zou hij dat met volledige inzet doen. Maar zo zonder aansporing is hij te veel op zijn gemak gesteld en laat hij ons doen en laten wat wij maar willen. Of hij echter voor Mij hierheen zal komen, is een vraag die moeilijk te beantwoorden is; want als de overste morgen wakker zal worden, zal hij zich datgene wat jij met hem besproken hebt, nauwelijks meer herinneren. -Maar laten we nu gaan slapen, want de berg heeft onze ledematen moe gemaakt!'
[22] Daarop stonden allen op van hun zitplaatsen en begaven zich naar de hun toegewezen slaapvertrekken, die bij onze waard heel gerieflijk ingericht waren.
[23] Daarna bleef Ik daar nog twee volle dagen, waarin zich echter niets van enig belang voordeed. Maar op de derde dag' s morgens ging Ik met de leerlingen en met de waard naar buiten en gebood de zee tot kalmte. En meteen verdwenen de golven, en de vissers gingen al gauw daarna ijlings aan het werk, omdat zij toch al vijf dagen lang hadden moeten nietsdoen, wat hen bepaald ook niet geschaad had.
«« 78 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.