Het afscheid van de herbergier te Kapérnaum. Het innerlijk woord als godsgeheim in het hart van een mens. (Ev. Joh. 7,1)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 79 / 248 »»
[1] Op deze ochtend kwam ook Judas Iskariot bij ons terug, en wilde gaan vertellen wat hij allemaal in Mijn naam gedaan en gesproken had.
[2] Maar IK zei tegen hem: 'Laat dat, want Mij is niets onbekend! Pas op datje niet liegt! Om dat te voorkomen, moet je je mond houden; want als je wat zegt, is ruim de helft ervan onwaar!'
[3] Daarop werd hij stil en keek rond om iets te eten te krijgen.
[4] IK zei nu tegen de waard: 'Luister vriend, er is hier nu verder niets meer te doen, en Ik vertrek na het middagmaal! Want vandaag tegen de avond komen hier een aantal vreemdelingen, waaronder vele uit Jeruzalem, en Ik wil om zeer wijze redenen hen niet ontmoeten. Laat dus een goed middagmaal aanrichten; daarna staat het je vrij de rekening voor ons op te maken, als het dan niet voor Mij en Mijn oude leerlingen is, dan toch wel voor de twintig nieuwe leerlingen die in ruime mate goud en zilver bij zich hebben!'
[5] DE WAARD zei: 'Nee, Heer en Meester, al zouden er nog zoveel leerlingen van U tientallen jaren hier in mijn herberg zijn, dan hoefde toch niemand mij nauwelijks een stater te betalen! Want Ik sta immers, o Heer , zo diep bij U in de schuld, dat ik U zelfs met goudklompen zo groot als een berg nooit zou kunnen betalen wat ik U schuldig ben. Denk eens aan de visvangst, dan het wonderbare dichten van het grote gat en tenslotte zelfs het opnieuw levend maken van mijn liefste kind! Met welke schatten ter wereld zou zoiets nu naar behoren betaald kunnen worden?!'
[6] IK zei: 'Wel, ga dan en laat een goed middagmaal voor ons klaarmaken!'
[7] En de waard ging en regelde alles.
[8] Toen kwamen DE LEERLINGEN echter bij Mij en zeiden: 'Heer, waarheen wilt U nu gaan? Galilea hebben we al van plaats naar plaats en van huis tot huis doorlopen. Alleen Judea, Samaria en Klein-Mesopotamië, evenals Syrië en het gebied in de richting van Damascus zijn door ons nog weinig of helemaal niet betreden. Wat vindt U ervan om daarheen te gaan?'
[9] IK zei: 'Dat de door jullie genoemde landen licht nodig hebben, en vooral Judea, dat het meest ontaard is, dat weet Ik; maar Ik ga daar nu toch niet heen, omdat men Mij daar het meest naar het leven staat. (Joh. 7, 1) Weliswaar kan niemand Mij vóór Mijn vastgestelde tijd grijpen, waarvan Ik jullie al een aantal bewijzen geleverd heb, - maar Ik wil door Mijn aanwezigheid het volk van Juda niet ook nog kwader maken dan het al is. De andere landen zijn echter voor Mij nog te weinig rijp, en daarom zullen we toch in Galilea blijven en hier het licht nog meer ontsteken. ,
[10] Daar hadden de leerlingen dan ook geen bezwaar tegen; want ook zij wilden juist met de eigenlijke joden niet zo erg veel te maken hebben. Want de joden verachtten vrijwel alles wat uit Galilea afkomstig was. De nieuwe leerlingen dachten dat Klein-Mesopotamië, Syrië en Coles-Syrië misschien nog wel de geschiktste streken zouden zijn waar men het licht van de hemelen met succes zou kunnen verbreiden.
[11] IK zei: 'Leer Mij die landen kennen! Daar komen op één -zeg maar -slechte jood minstens tien Grieken en Romeinen voor die pure heidenen zijn met een echt, ontzettend duister bijgeloof Hoe zouden die het ware, geestelijke levenslicht kunnen bevatten?! In Samaria hebben we het licht reeds verspreid en het groeit daar aanzienlijk. Damascus is een grote handelsstad. De mensen daar denken er alleen maar aan hoe en waar zij hun produkten het best kunnen afzetten, en met het licht is daar voorlopig maar heel weinig te bereiken; later zal het licht echter ook wel daar komen, en daarom blijven we nu in Galilea, bezoeken onze lichtvrienden en bevestigen hen nog meer!
[12] Als een heerser over een volk wil heersen, dan moet hij eerst een versterkte burcht voor zichzelf bouwen die door zijn vijanden niet veroverd kan worden. En als het volk dan ziet dat de heerser niet overwonnen kan worden, onderwerpt het zich aan hem en houdt zich aan zijn voorschriften. En zo moet Galilea ook voor ons een versterkte burcht worden die door de vijand van het licht niet gemakkelijk veroverd kan worden. Ik ben Zelf als Galileeër de eerste steen, en jullie geloof is de rots waarop Ik de burcht van God bouw. -Nu komt ook al de waard om ons aan de maaltijd te roepen. Laten we dus gaan!'
[13] De waard kwam en nodigde ons aan tafel hoewel het nog niet midden op de dag was, en wij gingen en nuttigden het goed toebereide maal, terwijl er ondertussen nog veel over onze aanstaande reis gesproken werd.
[14] Na de maaltijd stonden we snel op en gingen op weg. De waard vroeg Mij of hij ons niet tot het volgende plaatsje mocht begeleiden.
[15] Maar IK zei tegen hem: 'Je bent nu ook een leerling van Mij geworden, want je hebt goed herkend wie Ik ben. Blijf jij maar thuis, daar zul je Mij meer van nut zijn dan wanneer je mee zou gaan! Er zullen vandaag nog veel gasten in je herberg komen en je zult gelegenheid krijgen om Mij te vertegenwoordigen, en dat zal zich nu in deze tijd heel vaak herhalen. Binnen een paar weken zal Ik echter weer bij je komen en nogmaals enige dagen bij je doorbrengen; dan zul je wel weer gelegenheid krijgen om nog meer over Mijn leer te horen. Maar als je van nu af aan in Mijn naam zult spreken, hoefje niet te bedenken watje zult zeggen, maar Ik zal je de woorden in je mond leggen!'
[16] DE WAARD zei: 'Heer, hoe moet, hoe zal ik dat voelen en gewaar worden? ,
[17] IK zei: 'Je zult in je hart gedachten waarnemen die zo helder zijn als zuiver gesproken woord, en die zul je dan met je mond zonder moeite uit kunnen spreken. Daarin ligt het geheim van God in het mensenhart. Tenslotte wil Ik je nog wat zeggen:
[18] Als je ergens een zieke zult vinden, leg die dan in Mijn naam de handen op, dan zal hij beter worden! Als je echter iemand op deze wijze genezen hebt, laat je dan niet voor de genezing betalen, maar zeg tegen de genezene:'Dank God, de Almachtige, in Zijn Zoon Jezus! Ga heen en zondig niet meer! Houd de geboden en doe het goede!' Daardoor zul je voor Mij veel gelovigen opwekken. ,
[19] Daarop legde Ik hem de handen op en gaf hem daardoor de kracht om in Mijn naam te handelen.
«« 79 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.