De Heer in het noorden van Galilea

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 81 / 248 »»
[1] Ik bleef ongeveer zeven dagen in Kana in Galilea, en Mijn leerlingen predikten het evangelie aan het volk. Na zeven dagen gingen we echter verder, nadat wij eerst veel goeds verricht hadden. Veel mensen begeleidden ons vanuit Kana nog een heel eind en keerden getroost weer naar huis terug.
[2] Vandaar gingen wij naar de noordelijkste grenzen van Galilea, waar wij nog niet eerder waren geweest. Daar troffen wij veel heidenen aan, die erg bijgelovig waren en veel verwachtten van allerlei amuletten. Zij bekeken ons dan ook heel verwonderd en konden niet begrijpen dat wij zonder zulke beschermmiddelen durfden te reizen. Toen wij hun andere bewijzen van onze innerlijke krachten gingen geven, vielen zij op hun aangezicht; want zij hielden ons voor goden van de Olympus en durfden ons niet aan te kijken. Pas na langer praten en overreden begonnen zij ons weer voor mensen te houden en daarna was het pas mogelijk ons beter aan hen bekend te maken.
[3] Wij bleven ongeveer drie weken en bekeerden er een groot aantal heidenen tot het zuivere Jodendom. Overigens waren het heel goede mensen, die ons met alles verzorgden wat zij maar hadden. Toen wij hen verlieten werden er veel tranen om ons gelaten; maar Ik sterkte hen en toen lieten zij ons rustig gaan.
[4] Opdat de lezer zich gemakkelijker kan oriënteren over de plaats waar deze amuletheidenen zich bevonden, moet hij op de landkaart kijken en dan zal hij in Klein-Azië een streek vinden, die Capadocië (Cai pa dou ceio ? = Wat willen deze hier?) heet. Daar aan de zuidgrens lag een stad met de naam Melite (Mei liete! = heb of tel de jaren!) Deze naam kreeg de stad van een jonge koning, die weliswaar wijs en dapper was, -maar die, toen de oude koning stierf, meteen de troon wilde bestijgen. In de raad van oudsten van het volk bleek echter dat de zoon nog niet de vereiste leeftijd had, en men zei tegen hem: 'Mei liete!' = 'Heb de jaren!' Toen werd de zoon kwaad, trok met enige dappere strijders naar het oosten, veroverde de bovengenoemde streek Capadocië bij de reeds eerder veroverde streek Cilicia (Ci lei cia = Als zij maar wil), en bouwde daar een stad en gaf haar de triomferende naam Mei liete nei (Grieks: Melitene = Heb de jaren niet), waarmee hij de raad der oudsten zeggen wilde: 'Kijk maar eens of ik niet oud genoeg ben!'
[5] Nu, dat hoort weliswaar niet zo precies in ons evangelie thuis; maar het schaadt niemand ook zoiets te weten, omdat hij zich daarna over veel zaken gemakkelijker kan oriënteren.
[6] Dus westelijk van deze oude stad lag een belangrijk gebergte aan de grens van Syrië, en daar woonden onze amulet-Grieken. Wat Ik bij en met hen deed is in het kort al weergegeven en dat is wel voldoende.
[7] Van deze gemoedelijke mensen trokken wij zuidwest waarts en kwamen in een stadje genaamd Chotinodora (Choti no dora = op de hoek verbouwt of ploegt men niet) .In dit stadje woonden veel joden uit Bethlehem die daar met van alles handel dreven maar ook als geldwisselaars erg actief waren. T evens waren daar Grieken uit Armenië die tot in Indië houthandel dreven via de rivier de Eufraat omdat dit stadje, evenals een even groot buurplaatsje Samosata genaamd, aan de voornoemde stroom lag.
[8] 'Wel, allemaal handelaars! Daar zullen wij voor onze zaak weinig bereiken!', dachten de leerlingen bij zichzelf, en EEN VAN DE OUDSTE NIEUWE LEERLINGEN zei tegen Mij, toen wij aan de oever van de rivier naar de bedrijvigheid van de mensen keken: 'Heer, deze plaatsen horen toch niet meer bij Galilea en toch bent U er naartoe gereisd, hoewel U alleen maar in Galilea rond wilde trekken! Hoe kwam dat, en hoe moeten wij dat begrijpen?'
[9] IK zei: 'Dat gebeurde heel gewoon omdat alles tot aan de grens van Klein-Azië nu volgens de landindeling van de Romeinen bij Galilea hoort, en dus zijn we nu nog in Galilea en letten niet meer op de oude namen, maar alleen op die zoals ze nu bestaan! Dit land, dat in de tijd van Jacob en later tijdens de Richteren het land der treurnis, een land voor verbannen mensen was, is nu een land van vreugde geworden, en hoewel het vroeger klein was, is het nu groter geworden dan alle landen van het hele beloofde land. Wij zijn nu weliswaar in het oude Syrië, maar toch zijn wij in het nieuwe Galilea (G = als Sch uitgesproken, heet het 'Schalilea' = een plaats van treurnis), dat niet een land van treurnis, maar een land van vreugde en geestelijke opstanding is geworden. -Begrijpen jullie dat?'
[10] ALLEN zeiden: 'Heer, dat begrijpen we nu heel goed omdat het naar waarheid zo is! Maar nu is het de vraag wat wij hier zullen doen. De huidige dag loopt al ten einde en we hebben nog geen onderdak. Ook onze mondvoorraad is helemaal op. Daarom vragen wij U, o Heer, of U ons raad wilt geven! Moeten we hier in de open lucht overnachten of zullen wij in de stad gaan kijken of er ergens wat brood te koop is?'
[11] IK zei: 'O, jullie kleinmoedigen! Ga heen en doe het laatste! Maar naar onderdak hoeven jullie niet te zoeken want dat zal nog vanzelf komen, als het komen wil. Komt het niet dan blijven we hier, en er zal niemand iets overkomen. Morgen zullen we pas zien wat er gedaan moet worden.'
«« 81 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.