Joreds arme vissersdorpje wordt door de Heer wonderbaarlijk gezegend

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 99 / 248 »»
[1] Nadat de leerlingen hun onderricht beƫindigd hadden, kwam iedereen weer bij Mij en dankte Mij met hoog opgeheven handen voor de genezing en heel speciaal voor het onderricht, waardoor zij nu voor het eerst tot inzicht gekomen waren wat de mens eigenlijk is en waartoe hij is voorbestemd.
[2] IK zei echter tegen hen: 'Beste mensen, breng het in praktijk, dan pas zal jullie volkomen duidelijk worden dat de leer die jullie gehoord hebben niet uit de mond van een gewoon mens afkomstig is, maar werkelijk uit Gods mond, en dat deze, leer de hoogste en zuiverste waarheid en dus het leven zelf bevat!'
[3] Zij beloofden allen met de hand op hun hart zich er streng aan te houden, maar ze vroegen Mij alleen nog of Ik, omdat dat Mij beslist ook mogelijk moest zijn, hun dorpje zo wilde zegenen dat hun dagelijkse leven wat gemakkelijker zou zijn en niet zo vreselijk schraal en ellendig. Als zij, zoals tot op heden, steeds maar met de grootste moeite hun karige voedsel moesten verdienen, zouden zij voor deze nieuwe, ernstige levenstaak veel te weinig tijd beschikbaar hebben, wat nu voor hen heel pijnlijk zou zijn.
[4] Toen zei IK: 'Wel, wat zouden jullie dan graag willen? Willen jullie vette weiden voor jullie geiten en schapen, en vruchtbomen en vruchtbare akkers en een overvloediger visvangst, en daarnaast misschien ook wat betere huizen en stallen en schuren?'
[5] DE BESTUURDER zei: 'O, heer en meester van het leven en van alle dingen, dat is allemaal prachtig en wij zouden het bijzonder graag willen, maar wij zijn dat nog lang niet waard! Daarom zouden we voorlopig al meer dan tevreden zijn met een wat vettere weide voor onze magere geiten en schapen. Als er zo nu en dan ook een royalere visvangst voor ons weggelegd mocht zijn, dan zouden we al de gelukkigste mensen op aarde zijn! ,
[6] IK zei: 'Luister, het komt bij jullie nu echt op het oude spreekwoord aan dat luidt: 'Wie het kleine niet eert, is ook het grotere niet weerd!' Omdat jullie het kleine eren, zijn jullie ook het grotere waard. En zo geschiede alles voor jullie wat Ik zojuist gezegd heb!'
[7] Op datzelfde ogenblik stonden er heel nette huizen met degelijke stallen en schuren, en de hele grote zand en stenensteppe veranderde in frisgroene weidegrond, en men zag streken vruchtbare tarweakkers tussen de weidegronden. Om de huizen prijkten binnen goede omheiningen alle soorten edele vruchtbomen, zelfs de wijnstok ontbrak niet, en wat het viswater betreft, dat werd ook dermate gezegend dat men nu al tot aan de oever de prachtigste vis in grote scholen zag rondzwemmen, en de niet omheinde weiden stonden vol geiten en schapen; maar ook binnen de nieuwe omheiningen, die heel sierlijk om de woonhuizen, stallen en vruchtbomen liepen, ontdekten de inwoners volop gevogelte, zoals dat gewoonlijk bij de rijke Grieken gebruikelijk was.
[8] Toen de arme inwoners dat alles zo opeens zagen, wisten zij eerst niet of het wel werkelijkheid was of een mooie droom. Pas na een poosje kwamen zij tot zichzelf en barstten in luid dankgeroep uit.
[9] Maar Ik bracht hen weer tot rust en vermaande hen ten eerste nooit of te nimmer te veel hooi op hun vork te nemen, omdat anders alles heel gemakkelijk door een overstroming weer van hen afgenomen zou kunnen worden, -ten tweede niet aan iedereen die daardoor aangetrokken kon worden, te nadrukkelijk te vertellen hoe zij eraan gekomen waren, omdat de wereld dat niet zou kunnen begrijpen en hen hoogstens uit zou lachen en niet na zou laten hen schade te berokkenen. Zij moesten alleen maar zeggen dat dit de beloning was van al hun positieve inspanningen, -en ten derde moesten zij onder elkaar liefderijk en verdraagzaam zijn, en nooit hun buren om een mogelijk groter geluk benijden, maar elkaar volliefde en ijver dienen, de een de ander, en een rein, kuis en daardoor God welgevallig leven leiden, dan zou de huidige zegen hen nooit verlaten.
[10] Zij beloofden dat alles met de hand op hun hart en onder veel tranen en snikken van vreugde.
[11] Maar nu zei IK nogmaals tegen hen: 'Ga nu naar jullie nieuwe huizen en neem alles in bezit wat je daar zult vinden!'
[12] Zij vroegen Mij of Ik zo vriendelijk wilde zijn om ieder nu zijn eigen woning aan te wijzen, omdat zij nu helemaal niet wisten wat van wie was.
[13] Toen gaf Ik de leerlingen opdracht om dat voor deze mensen te doen. En de leerlingen deden dat, zodat alles vlug en goed geregeld was.
[14] Omdat de bewoners echter in hun nieuwe woonhuizen ook een royale voorraad aantroffen, wilden zij allemaal nog een keer naar ons terug om Mij hun herhaalde, luide dank te brengen; maar de leerlingen zeiden tegen hen, dat zij dat maar heel stil in hun hart moesten doen, en dat Ik hen heel goed zou verstaan omdat Ik zelfs de stilste gedachte van een mens, hoe ver ook verwijderd, kende en opmerkte. Daarom moesten zij zich ook ter harte nemen nooit een slechte gedachte in zich op te laten komen, omdat Ik dat ogenblikkelijk zou weten.
[15] Daar namen de inwoners genoegen mee en zij begonnen alles wat hun door dit wonderteken ten deel was gevallen, heel gelukzalig in ogenschouw te nemen.
«« 99 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.