De handige verdedigingstoespraak van de heidense priester

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 98 / 248 »»
[1] Daarna gaf Ik de leerlingen opdracht om de mensen de grondbeginselen van Mijn leer mee te delen. Toen ook dat snel en zonder moeite gebeurd was, dankten allen Mij heel innig voor de grote weldaad die hun bewezen was. Meteen zeiden ze echter ook tegen de Zeuspriester, dat ze zijn dode en niemand van nut zijnde goden volledig zouden afzweren en de tempel voortaan niet meer zouden bezoeken.
[2] DE PRIESTER zei echter: 'Daarmee ben ik jullie al voor geweest! We zullen elkaar nu echter in het vervolg in deze nieuwe leer nog heel vaak tegenkomen en elkaar wederzijds stichten in de naam van deze levende god. Want onze oude, stenen goden bestaan allang niet meer, dat wil zeggen, dat wij priesters daar eerlijk gezegd allang geen waarde meer aan gehecht hebben, en zij waren voor ons ook al heel lang zo goed als niet aanwezig; maar nu bestaan ze ook niet meer, want deze almachtige heeft hen door zijn wil vernietigd en hij heeft ook het heilige meer voor alle toekomstige tijden met vaste grond afgedekt. Wijzelf zijn nu ook zijn leerlingen geworden en wij zullen jullie nu in plaats van de oude leugen de nieuwe, rotsvaste waarheid verkondigen en jullie helpen door allerlei nuttig onderwijs, en zo zullen wij oude, goede vrienden blijven!'
[3] Daarop zei DE LEIDER van dit dorpje: 'Dat is nu allemaal goed en wel, maar één ding bevalt me niet van jou, vooral bij deze wonderbare gelegenheid! je zei, dat jullie priesters eerlijk gezegd allang geen waarde meer hechtten aan de goden. Dat was heel goed en verstandig voor jullie en voor jullie inkomen; want juist omdat jullie geen geloof meer aan de oude goden hechtten, konden jullie hun ook toedichten watje maarwilde. jullie deden je voor als bemiddelaars tussen de goden en ons armzalige, domme, blinde mensen en zeiden:'Dat en dat verlangen de goden als zoenoffer om te voorkomen dat ze ons met de een of andere kwade plaag bezoeken!' Wij offerden dan gewillig als dwazen, -en jullie verslonden, in plaats van de goden die nooit en te nimmer ook maar bestaan hebben, de offers die jullie voor de goden gebracht werden en die vaak heel royaal waren! Als jullie zelf echter al zo lang niet aan de goden geloofd hebben, waarom maakten jullie daar dan zo'n misbruik van, en waarom bedrogen jullie ons? -Hoe zullen jullie dat weer goedmaken?
[4] Wat ik, als arme visser en leider van deze kleine gemeente, hier zeg, zeg ik niet voor mijzelf, maar voor de hele gemeente, en jij, die ik ken als de voornaamste van jullie vijf priesters, zult goed rekenschap af moeten leggen waarom jullie met ons gehandeld hebben alsof jullie de almachtige goden zelfwaren, en waarom jullie degenen die jullie als verstandig mens enig weerwoord gaven, harde straffen opgelegd hebben. Als jullie ons daarvoor geen voldoende uitleg geven, zal onze toekomstige vriendschap niet van lange duur zijn!'
[5] DE PRIESTER zei: 'Beste vriend, in de eerste plaats hebben wij jullie de kennis van de goden niet gegeven, maar jullie zijn daarin geboren en getogen, en in de tweede plaats vraag ik je nu, watje dan met ons gedaan zou hebben als wij opeens opgestaan zouden zijn en jullie duidelijk hadden uitgelegd dat jullie oude goden niets en niemendal waard waren. Wij moesten dus wat wij deden alleen terwille van jullie doen, en indien mogelijk proberen jullie oude bijgeloof aan de goden in stand te houden omdat jullie ons in het tegenovergestelde geval beslist niet erg vriendelijk te lijf gegaan zouden zijn. Zolang dus het oude geloof aan de vele goden bestond, waren wij genoodzaakt jullie als dwazen te dienen en wij waren zodoende, omdat wij toch wetenschappelijk onderlegde mensen zijn, ons loon dubbel waard.
[6] Bovendien hebben we ook uit politiek, staatkundig oogpunt dat wat wij deden, moeten doen. Zouden we iets tegengestelds gedaan hebben, dan zouden de Romeinse rechtbanken ons al gauw gevraagd hebben waarom we de oude leer der goden tegenwerkten en het volk een andere leer gaven die nergens door de staat gesanctioneerd wordt. Wij zouden dan zeker ons ambt kwijtgeraakt zijn, en jullie zouden priesters gekregen hebben die beslist niet zo redelijk met jullie omgegaan zouden zijn als wij. En wie staat er voor in dat, als wij aftreden, jullie van de staat niet al gauw nieuwe priesters hier krijgen die het jullie dan heel erg lastig kunnen maken?
[7] Weliswaar hebben wij ouden het nu gemakkelijker, omdat wij nu zo veel getuigen hebben voor datgene wat hier door een waarachtige, levende god gedaan werd, en als wij van nu af aan onwrikbaar vast geloven en doen wat de nieuwe leer ons zal laten zien, en dan zelf met onze gelouterde wil tot iets bijzonders in staat zijn, dan zullen wij ons door dat alles tegenover de rechtbanken die mogelijkerwijs op ons opmerkzaam geworden zijn, gemakkelijker kunnen verantwoorden, en het recht kan dan haar zwaard weer in de schede steken.
[8] Daarom zeg ik jou als bestuurder van deze plaats: Als wij nu als vrienden zo blijven zoals wij waren, dan zullen wij ons geruime tijd ongestoord in de nieuwe leer kunnen oefenen tot wij daarin, door de ons beslist ten deel vallende genade van deze ware, nieuwe god, zekerheid gekregen zullen hebben dat ook ons veel zal lukken waar tot op heden nog geen Romeinse rechter weet van heeft en hebben kan, en die zal ons dan, zoals ik al eerder opmerkte, met rust laten. Zeg jij nu maar of ik gelijk heb of niet!'
[9] DE BESTUURDER zei: 'Dat heb je goed gezegd, -maar degenen die het ergst bedrogen zijn, zijn wij toch nog steeds; want jullie wisten dat de oude godenleer niets voorstelde, maar wij wisten dat niet en hechtten er waarde aan omdat jullie ons dat door jullie keurige praatjes goed wisten in te prenten. Maar nu praten we er niet meer over, omdat ons allen door deze wereldheiland zo'n onverwacht groot geluk te beurt is gevallen, en zijn leerlingen zijn bovendien nog bezig om ons te leren hoe een mens tot zulke buitengewone en eigenlijk nog nooit vertoonde levensvermogens kan komen! Maar nu moet ik daar zelf iets over horen. ,
[10] Toen ging ook de priester naar de leerlingen die onderricht gaven en luisterde twee uur lang met de grootste aandacht naar hun geestdriftig onderwijs en begreep pas uit de woorden van de leerlingen, die hier heel openlijk spraken, wie Ik was en wat Ik met de mensen wilde.
[11] Ikzelf sprak intussen met Jored, met de dokter, met zijn zoon Jorab en met de man die voorheen geen armen had, die Jored nu, zoals hij beloofd had, bij zich nam, en maakte hen veel duidelijk wat zij anders waarschijnlijk nooit hadden kunnen begrijpen.
«« 98 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.