Het sterke vermoeden van de drie magiërs. Op wonderbaarlijke wijze wordt de diamant gehaald

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 102 / 229 »»
[1] Tijdens deze afscheidswoorden van de magiër kregen alle aanwezigen en ook Ik tranen in de ogen, en Ik gaf Rafaël en Lazarus een teken, om de magiërs nog niet te laten gaan; want Ik wilde nu dat zij op deze avond de Verborgene zouden vinden en nader zouden leren kennen.
[2] Rafaël en Lazarus gingen nu op de drie mannen toe, die juist weg wilden gaan, en Rafaël zei met een werkelijk hemels vriendelijke gelaatsuitdrukking en stem: 'Waar willen jullie nu heen? Kijk, de zon staat al laag aan de horizon, en jullie gevolg is in de stad goed gehuisvest, dus kunnen jullie best vannacht bij ons blijven; want ook hier is een goede herberg!'
[3] De magiër zei: 'O, beste, hemelse jonge vriend! Niet alleen deze nacht, maar nog heel veel nachten en dagen zouden we in je nabijheid willen blijven en nog heel veel waarheden vanje willen horen. Maar we vinden onszelf nu veel te onwaardig omjouw tegenwoordigheid, die voor ons zo buitengewoon geheiligd is, nog langer te verdragen en jou en dit hele zeker ook godvruchtige gezelschap, lastig te vallen. Maar als jullie dat wensen, zullen we zeker met heel veel genoegen aan die wens gehoor geven. Wat wij zullen gebruiken zullen we ook zonder meer betalen, zoals dat onder eerlijke mensen hoort.'
[4] Toen zei Lazarus: 'Bij mij zal de rekening gemakkelijk te betalen zijn; voor jullie logies zal prima gezorgd worden!'
[5] Dat stelde de drie volkomen gerust, alleen meende de hoofdmagiër, dat een van hen naar de stad moest gaan om aan de anderen mee te delen dat zij drieën deze nacht op de berg door zouden brengen.
[6] Maar Rafaël zei: 'Dat is niet nodig, want dat is al gebeurd!'
[7] De magiër vroeg: 'Hoe zou dat kunnen? Voorzover ik weet, is er nog geen bode naar beneden, naar de grote stad gestuurd, en ook al zou dat het geval zijn, dan kan hij immers niet weten in welke herberg zij hun intrek hebben genomen.'
[8] Rafaël zei: 'Maken jullie je daar maar geen zorgen over; want voor ware vrienden van de enig ware God is er op deze wereld absoluut niets onmogelijk! Ikzelf heb dat al aan je metgezellen meegedeeld, en hier heb je je gouden beker, waarvan de rand met diamanten, robijnen en smaragden versierd is, dan kun je daaruit wijn met ons drinken! Op de onderkant staat het teken van je naam gegraveerd.'
[9] Toen de magiër dat zag, zei hij: 'We hebben ons doel bereikt; want zoiets kan alleen maar een God! Hier staan ons nog onvoorstelbaar grote dingen te wachten!'
[10] Rafaël zei: 'Daar kon je wel eens gelijk in hebben! Maar houd mij niet voor Degene die jullie reeds zo lang gezocht hebben! Hier kunnen jullie Hem echter vinden! En nu niets meer daarover!'
[11] Daarmee stelden de magiërs zich voorlopig tevreden en zij dachten goed na over alles wat er gezegd was.
[12] Toen de zon vervolgens onder de horizon was verdwenen, zei onze Lazarus tegen de magiërs: 'Beste vrienden, deze verschijnselen hier verwonderen jullie wel, maar ik zegje, dat dat allemaal maar een heel klein begin is van alles wat jullie nu in deze goede gemoedsgesteldheid zullen meemaken. Oefen je nu meteen in geduld, zachtmoedigheid en ware deemoed, dan zullen jullie veel zegen van hier naar jullie verre rijk meenemen! En wat jullie hier zullen verteren, is reeds rijkelijk betaald.'
[13] De magiër zei: 'Heer des huizes, wie heeft er voor ons betaald?'
[14] Lazarus zei: 'Vraag daar niet naar, want dat heeft reeds Hij betaald aan Wie alle schatten der aarde toebehoren!'
[15] De magiër zei: 'Ook die van ons grote rijk?'
[16] Lazarus zei: 'Ja, ook die van jullie grote rijk!'
[17] De magiër zei: 'Kent u dan onze onmetelijke aardse schatten?'
[18] Lazarus zei: 'Ik niet, maar deze jongeman hier heel zeker, en iemand anders in dit gezelschap nog veel beter!'
[19] Toen zei de magiër tegen Rafaël: 'Wanneer ben je dan bij ons geweest, dat je dat allemaal zo precies kunt weten?'
[20] Rafaël zei: 'Kijk, thuis heb je een grote diamant van onschatbare waarde, gerekend naar jullie aardse maatstaven, en die steen heb je zo opgeborgen dat behalve jij, niemand in heel Indië er iets vanaf kan weten!'
[21] Toen keek de hoofdmagiër hem verbaasd aan en zei: 'Ja, dat is waar! Lieftallige jongeman, kun jij mij ook beschrijven hoe hij er uit ziet?'
[22] Rafaël zei: 'De beste beschrijving zal wel zijn als ik jouw waardevolle steen direct hierheen haal en je hem, net als zoëven je gouden beker, in handen geef! Let nu goed op, hoe lang ik voor dit doel weg zal blijven!'
[23] De magiër zei: 'Jongeman, als je dat kunt, ben je geen mens meer, maar een god! Want van hier naar ons land is het zeker meer dan zeventig dagreizen, en jij wilt mij de steen als het ware in een enkelogenblik hier overhandigen?! Als dat mogelijk is, kan dat niets anders dan een zuiver godswonder zijn!'
[24] Rafaël zei: 'Wel, hoe lang ben ik weggeweest?'
[25] De magiër zei: 'Tot nu toe nog geen enkel ogenblik!'
[26] Rafaël zei: 'Hier heb je echter toch je waardevolle steen! Kijk maar heel precies of het wel dezelfde is waarover we zojuist gesproken hebben!'
[27] Rafaël overhandigde de steen aan de magiër, en deze viel bijna flauw toen hij de hem maar al te bekende steen zag. Hij was buiten zichzelf van verbazing en keek nu eens naar de steen en dan weer naar Rafaël en wist zijn kalmte niet te herwinnen.
«« 102 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.