De maaltijd in de herberg

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 12 / 229 »»
[1] Toen wij boven aankwamen stonden de slaven allen ordelijk opgesteld en zij groetten Mij reeds van verre, zeggend: 'Heil zij u, beste, goede vader, want u heeft ons verlost en bevrijd van onze harde banden! U heeft ons een nieuw, heel mooi gewaad gegeven, zodat wij er nu zelfs lieflijk uit zien en u heeft ons verzadigd met uitstekende spijzen en versterkende en zoet smakende dranken! O goede beste vader, kom, kom, dan kunnen wij u met onze liefde danken!'
[2] Toen Ik dicht bij hen kwam, verdrongen zij zich allen om Mij heen en kusten en liefkoosden Mij .
[3] Maar de leerlingen gaven hun te kennen dat zij zich niet zo opdringerig en onbeheerst moesten gedragen.
[4] Maar Ik zei tegen de leerlingen: 'Laat hun die onschuldige vreugde, want heus, Ik zeg jullie: wie niet van Mij houdt zoals een van deze ware kinderen hier, zal niet tot Mij komen! Want wie niet door de Vader (in Mij) getrokken wordt, die komt niet tot de Zoon (tot de wijsheid uit God). Dezen worden echter door de Vader aangetrokken en daarom verdringen zij zich dan ook zo om Mij. Zij weten nog niet wie Ik ben, maar de Vader hebben zij in Mij al veel beter herkend dan jullie tot nog toe. Wat vinden jullie daarvan?'
[5] Toen zeiden de leerlingen niets meer en voelden wel dat zij Mij nog nooit met zo'n liefde in hun hart hadden opgenomen als deze kinderen uit het overigens zo koude Noorden.
[6] Toen deze kinderen Mij zo hadden geliefkoosd en voor alles hadden bedankt, trokken zij zich weer heel ordelijk terug en wij gingen het huis binnen en namen volgens de indeling van de vorige dag aan de tafels plaats, alleen de vier arme mensen kwamen aan de tafel van de Romeinen te zitten, omdat Agricola dat graag wilde. De slavenhandelaren met Hibram namen naast de zeven Farizeeën plaats en toen zo alles was geregeld, werden spijzen, wijn en brood in zulke grote hoeveelheden opgediend, dat de verwondering van de slavenhandelaren over zo'n rijkelijke maaltijd geen grenzen kende. Rafaël zat naast Mij om zogezegd snel bij de hand te zijn als Ik zijn diensten nodig had.
[7] De arme mensen waren echter om zeerbegrijpelijke redenen heel pover in versleten kleren gehuld, hetgeen Lazarus, die ook naast Mij zat, erg aan het hart ging.
[8] Hij zei daarom tegen Mij (Lazarus): 'Heer, ik heb thuis kleren genoeg! Wat zou U ervan zeggen als ik iemand naar Bethanië stuurde om voor deze arme mensen kleren te halen? Misschien zou ook mijn zuster Maria mee kunnen komen, die het hier ook beslist naar haar zin zou hebben!'
[9] Ik zei: 'Vriend, jouw zorg voor de armen doet Mij altijd veel goed en daarom verblijf Ik in je huis. Maar dit keer zal Ik ook voor deze mensen net zo zorgen als Ik eerder voor de kinderen heb gezorgd, die zich nu buiten vermaken! Je beide zusters hebben nu thuis al hun handen vol aan de vele vreemdelingen en kunnen daar niet gemist worden, maar als Ik hier weer weg ga, zal Ik in ieder geval eerst naar Bethanië gaan en daar je zusters zien en spreken. En deze vier arme mensen zul je zo meteen in betere, en wel Romeinse, kleren zien. Maar laten wij hen nu eerst hun inwendige mens laten sterken, daarna zal dan ook wel voor hun buitenkant worden gezorgd! Ben je daarmee tevreden?'
[10] Lazarus zei: 'Heer, geheel en al, want alleen wat U wilt en beveelt, is goed en juist! Maar nu moet er gegeten en gedronken worden en als wij allen gesterkt zijn, zullen wij weer over veel verschillende zaken kunnen spreken.'
[11] Daarop aten en dronken allen heel welgemoed en iedereen putte zich uit in lovende woorden over de goede en vriendelijke verzorging en de smakelijke spijzen, alsook over de lieflijke wijn, die het hart blij maakte.De slavenhandelaars waren helemaal buiten zichzelf van vreugde en gaven toe dat zij zelfs tijdens hun eerdere reizen naar de meer zuidelijke landen van de aarde nog nooit zoiets buitengewoon goeds hadden genoten.
[12] Maar een Farizeeër aan dezelfde tafel zei daarop: 'Ja, ja, mijn beste verre vrienden, in het huis van de Vader leven de ontaarde kinderen vaak beter dan ergens ver weg van het vaderlijk huis!'
[13] Ribram zei: 'Hoe moeten we dat opvatten?'
[14] De Farizeeër, die nu natuurlijk helemaal bekeerd was, zei terwijl hij op Mij wees: 'Zie, daar zit de eeuwig ware Vader temidden van ons, Zijn ontaarde kinderen, die wij en alle mensen van deze aarde zijn! Die tot Hem komen, Hem herkennen en Hem liefhebben, zijn Zijn betere kinderen en Hij zorgt dan door Zijn wijsheid en door Zijn almachtige wil overal voor hen, zodat het hun reeds op deze aarde goed gaat, maar na dit lichamelijke leven nog beter in het rijk van de eeuwige geesten, die nooit sterven, maar eeuwig voortleven. En kijk, dat bedoelde ik toen ik zei dat het zelfs de ontaarde kinderen nergens beter gaat dan in het huis van hun echte Vader! Begrijp je het nu?'
[15] Ribram zei: 'Ja,ja, dat begrijp ik nu en dat heb je goed en waarachtig gezegd, maar die man is eigenlijk toch God en dan is Hij toch te verheven om Vader te zijn van ons, slechte mensen! Ik zou het zelfs heel aanmatigend vinden om Hem Vader te noemen!'
[16] De Farizeeër zei: 'Aan de ene kant heb je daarin weliswaar niet helemaal ongelijk, maar Hijzelf leert ons dat en dreigt ieder die dat niet in zijn hart gelooft, met de uitsluiting van het zalige, eeuwige leven, en toont ons dat Hij alleen de Schepper en waarachtige Vader is van alle mensen, en daarom moeten wij dat ook geloven, maar ook moeten wij volgens Zijn heilige wil, die Hij aan ons heeft bekend gemaakt, zo op deze wereld leven, dat wij daardoor waardig worden om Zijn kinderen te zijn. Als Hijzelf ons dat leert, dan moeten wij dat ook wel met alle liefde en dankbaarheid aannemen en doen wat Hij ons leert. Want Hij alleen weet hoe het met ons mensen gesteld is en waarvoor Hij ons in het bestaan heeft geroepen.'
[17] Met deze goede les waren onze slavenhandelaars toen ook volkomen tevreden en zij aten en dronken daarop verder en onderhielden zich met de Farizeeën voorzover zij zich verstaanbaar konden maken. Maar langzamerhand begrepen zij elkaar steeds beter, omdat de ene Farizeeër vrij goed thuis was in het oer-Hebreeuws, de taal waarin deze noordelijke afstammelingen van Indië, op nog tamelijk zuiver gebleven wijze, uitdrukking gaven aan hun gedachten.
«« 12 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.