De bedelende kinderen uit Emmaüs

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 133 / 229 »»
[1] Toen we vlakbij de ingangspoort waren, kwamen ons uit deze plaats zeven vrijwel naakte kinderen van zes tot elf jaar tegemoet, die ons om brood vroegen, omdat ze erge honger hadden.
[2] Maar Ik zei tegen hen: 'Ja, M 'n beste kinderen, waar moeten we dan zo maar op straat brood vandaan halen om jullie te geven?'
[3] Het oudste kind, een jongen, zei: 'O, beste goede vader, als u zich maar over ons zou willen ontfermen, dan zou u ons ook wel hier brood en kleren kunnen geven! In de stad is brood in overvloed; maar als we naar iemand toegaan en om brood vragen, jaagt men ons met stokken weg en geeft ons geen brood. Maar u en die mensen die bij u zijn, zien er zo vriendelijk uit en daarom vragen wij u om ons brood te geven!'
[4] Agricola zei: 'M'n lieve kinderen, hebben jullie dan geen ouders die jullie brood geven?'
[5] De jongen zei: 'We hebben wel ouders, een vader en ook een moeder; maar zij zijn allebei erg ziek en kunnen niets verdienen en daarom moeten wij voor ons en voor hen gaan bedelen om te zorgen dat wij en zij niet helemaal verhongeren. O beste vaders, het is wel erg droevig zo arm te zijn! Geen huis, geen brood en geen kleren!'
[6] Agricola zei: 'Waar zijn je zieke ouders dan, als jullie geen huis hebben?'
[7] De jongen zei: 'Daar, aan de andere kant van de stad staat een oude schaapherderschut, die toebehoort aan een burger van hier; hij gebruikt hem niet meer omdat hij een nieuwe gebouwd heeft, en hij heeft ons toegestaan in de oude te wonen. Komt u maar met ons mee en overtuig uzelf van onze grote nood!'
[8] Agricola zei toen: 'Maar er woont hier toch een zekere Nikodemus, die een goede vader moet zijn! Zijn jullie nog nooit bij hem geweest?'
[9] De jongen zei: 'Ja, die kennen we wel en we hebben al veel goeds over hem gehoord; maar we durven er niet heen te gaan, omdat hij een veel te hoge en grote heer is. Er zijn nog meer van zulke grote heren hier, die beslist ook heel goede vaders zullen zijn; maar daar hebben we niets aan, omdat we niet naar hen toe durven gaan.'
[10] Agricola zei: 'Ja, maar wij zouden ook grote heren kunnen zijn, en toch durfden jullie ons aan te spreken!'
[11] De jongen zei: 'Daartoe dreef de honger ons en u ziet er erg vriendelijk en barmhartig uit! Als wij Nikodemus maar een keer op straat konden aantreffen, dan zouden we hem ook wel willen aanspreken; maar hij is immers meestal in de stad en daar kennen we zijn huis niet en we durven zonder kleren ook niet in de stad te komen, want er zou ons daar wel eens iets kunnen overkomen.'
[12] Ik zei tegen de kinderen: 'Wees gerust Mijn kinderen, jullie zullen geholpen worden! Breng ons maar naar jullie zieke ouders! Ik zal hen helpen en wij zullen ook voor brood en goede kleding zorgen!'
[13] Alle kinderen zeiden: 'We hebben iedere dag tot God gebeden om ons te helpen en toen wij vanmorgen weer gebeden hadden, leek het alsof wij een stem hoorden die zei: 'Vandaag nog zullen jullie geholpen worden! , Dat zeiden wij tegen onze zieke ouders en die zeiden: 'Bij God is alles mogelijk; maar ons zal slechts de dood het zekerst helpen!' Wij troostten onze arme ouders zo goed wij maar konden en gingen op weg om te bedelen. En zie, beste goede vaders, we hebben niet voor niets gebeden, want de grote, heilige en lieve Vader in de hemel heeft u naar ons toegestuurd! O, we moeten nu dadelijk, voor we nog een stap terug naar onze ouders doen, de lieve Vader in de hemel danken dat Hij Zich zo genadig over ons ontfermd heeft!'
[14] Toen knielden de kinderen neer en baden met hun handen opgeheven naar de hemel: 'O grote, lieve, goede, heilige Vader in de hemel, wij danken U dat U ons uit onze grote nood geholpen hebt, door ons deze vaders te zenden! Neem onze dank genadig aan, lieve, goede, heilige Vader!'
[15] Toen stonden zij op en vroegen ons hen te willen volgen.
[16] Diep ontroerd door het korte dankgebed van de kinderen, gingen wij achter hen aan en bereikten weldra de eerder genoemde hut, die zich onder een ver overhangende rots bevond. Daar aangekomen, troffen wij de beide ouders aan, gehurkt tegen elkaar leunend, op de kale grond en bijna tot op het bot vermagerd.
[17] Toen Agricola de grote ellende zag waarin deze twee mensen zich bevonden, zei hij verontwaardigd: 'Nee, zoiets vind je bij ons heidenen niet, die de naam hebben hard en onbarmhartig te zijn! Hebben die trage joden dan met eens de tijd om zo nu en dan eens om zich heen te zien of er geen mensen zijn die in de ellende zitten en hulp nodig hebben? Er zijn toch ook herders in .de buurt; hadden die dan niet een keer kunnen kijken hoe het hier met die mensen gaat, want ze moeten deze kinderen toch vaak genoeg in en uit hebben zien gaan? Ach, zoveel gebrek aan gevoel heb ik nog nooit meegemaakt!'
[18] Ik zei: 'Weet je, vriend, wij zullen deze mensen nu eerst helpen en dan pas het verdere bespreken!'
«« 133 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.