De Heer en de Farizeeën

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 154 / 229 »»
[1] Omdat Lazarus hun geen antwoord gaf, richtten de Farizeeën zich weer tot Rafaël en zeiden: 'Zeg jij ons toch waarom wij niet mogen weten waar de grote heilsman uit Galilea zich ophoudt!'
[2] Toen ging Ik voor de Farizeeën staan en zei: 'Hier ben Ik, een goede herder temidden van Mijn lammeren, Ik vlucht niet weg als wolven Mijn kudde naderen; want deze lammeren zijn Mijn eigendom. Ik ben geen huurling die op de vlucht slaat als hij een wolf zijn kudde ziet naderen. Een huurling vlucht omdat de schapen niet van hem zijn. Wat zal hij zich druk maken over het eigendom van zijn heer?!
[3] Maar Ik ben de Heer Zelf, heb Mijn schapen lief omdat zij van Mij zijn, Mij kennen en altijd Mijn stem horen als Ik ze roep.
[4] Jullie zijn weliswaar ook herders; maar de schapen zijn niet jullie eigendom. Zolang jullie maar wol van hen krijgen, kan het je weinig schelen of de al vaak geschoren schapen door wolven of beren verscheurd worden; want het vlees van de schapen is immers toch niet van jullie.
[5] Aanvankelijk zijn jullie als verscheurende wolven temidden van Mijn kudde gekomen, - maar Ik als hun goede herder ben daarom niet gevlucht en heb Mijn kudde niet verlaten; eerder nog zou Ik Mijn leven voor haar geven dan de kudde verlaten. Zouden jullie dat ook voor jullie kudde doen?'
[6] Een Farizeeër zei: 'Heer en meester, waarlijk, tot op dit moment zouden wij dat niet gedaan hebben; maar nu, omdat wij de grote genade deelachtig geworden zijn uzelf persoonlijk te hebben leren kennen, zouden wij, ook al zijn wij uw geringste medeherders, ons leven voor de veiligheid van uw schapen in de waagschaal stellen! Ja, zelfwaren wij voor de mensen tot nu tot alleen maar verscheurende wolven in schaapskleren! Maar hier is ons een groot licht opgegaan, wij hebben onze zienswijze helemaal veranderd en willen van nu af aan uw leerlingen zijn. Want in de leer van onze tempel heerst niets dan dood en gericht en de grootste levensnacht en - duisternis; maar in uw leer is licht, leven en onoverwinnelijke kracht, waarvan wij de meer dan overtuigende bewijzen gezien hebben.
[7] Daarom hebben wij dan ook het vaste besluit genomen de tempel voor altijd te verlaten en ons helemaal naar uw leer te richten, om daardoor misschien nog de laagste graad van de ware, innerlijke levensvervolmaking te bereiken, waartoe uw jonge dienaar ons, evenals daarvoor deze man uit Opper-Egypte, de weg heel duidelijk heeft gewezen. Maar toch wilden wij ook u nog beter leren kennen, om van u eventueel nog nadere voorschriften te krijgen over wat we allemaal moeten doen om uw genade ook maar in heel geringe mate deelachtig te worden.
[8] Vergeef ons echter eerst onze vele, grote zonden, vooral die, die wij onmogelijk op de één of andere wijze weer goed kunnen maken! Wat we echter weer kunnen goedmaken, daar zullen wij uit liefde voor u ons ook uit alle macht voor inspannen, om dat weer goed te maken op een wijze die u ons hopelijk vriendelijk en genadig aangeeft. Maar tevens vragen wij u, o heer en meester, vergeving, omdat wij u hier lastig gevallen hebben!'
[9] Ik zei: 'Ja, ja, dat is van jullie wel allemaal heel goed bedoeld, ware het niet dat jullie zo ontzettend veel en zo volkomen gewetenloos gezondigd hebben! Een dergelijk, jarenlang ononderbroken zondigen tegen God en alle medemensen en zelfs tegen de hele natuur heeft jullie zielen dermate verzwakt en zo totaal misvormd, dat het jullie wel heel erg veel moeite zal kosten, eer jullie ziel er menselijk zal gaan uitzien.
[10] Jullie wisten in jullie opgeblazen wereldse blindheid weliswaar niet wat jullie deden, en zijn daarom enigszins te verontschuldigen; maar van Mij uit heeft het aan heimelijk in jullie hart gelegde waarschuwingen ook nooit ontbroken, die jullie duidelijk zeiden: 'Vrees God en doe de mensen geen onrecht! ' Maar op deze waarschuwingen letten jullie niet, en de één hield de ander jullie slechte menselijke voorschriften voor en zei: 'Het is verstandiger, streng naar de eenmaal opgestelde voorschriften te handelen, dan zich te pas en te onpas aan zijn eigen barmhartigheids gevoelens over te geven en dan het mikpunt te worden van de spot van de vooraanstaanden en machtigen van het land! ' Dat heeft jullie tenslotte helemaal onmenselijk gemaakt, en jullie werden in je ziel de meest woeste en verscheurende roofdieren. En kijk, dat is nu de moeilijkheid bij jullie! Hoe willen jullie nu van je bloeddorstige ware tijgerzielen mensenzielen maken?'
[11] De beide Farizeeën zeiden heel kleintjes: 'Ja, heer en meester, u doorziet ons ook inwendig, en alles zal dus wel precies zo zijn als u ons dat nu zo genadig geopenbaard hebt; maar juist daarom zouden wij immers raad van u willen krijgen, hoe wij te helpen zouden zijn. Van uw dienaren hebben wij gehoord dat u alle dingen mogelijk zijn, en we vertrouwen er dan ook vast op dat u ook ons nog zult kunnen helpen, als u dat wilt. Heus, heer en meester, we zijn vast besloten alles te doen wat u ons ook maar ter verbetering van onze ziel zult aanraden!'
«« 154 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.