De vraag naar de belastingpenning

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 196 / 229 »»
[1] Toen de hogepriesters, schriftgeleerden en Farizeeën dit van Mij vernamen wisten ze niet wat ze nog verder tegen Mij zouden moeten ondernemen om Mij in Mijn woorden te vangen. Want met de vraag over het rijk Gods hadden ze geen succes, omdat ze daar niets tegenin konden brengen en omdat alle mensen uit het volk luid te kennen gaven, dat Ik de volledige waarheid gesproken en onderwezen had.
[2] Ook de gematigder aanwezigen zeiden: 'Wij hebben jullie al eerder gezegd dat je met vragen uit de Schrift niet tegen hem op kunt,omdat hij daarin beter thuis kan zijn dan wijzelf! Jullie zouden hem alleen om zijn raad en om zijn mening moeten vragen over Romeinse wetten, die hij als zogenaamde profeet met het oog op de wetten van Mozes niet kan billijken! Daarmee zouden we hem nog het best kunnen vangen! Maar dan moeten de vragen hem wel gesteld worden door zeer deskundigen!'
[3] Daar gingen allen mee akkoord en ze beraadslaagden heimelijk hoe ze het moesten aanpakken om Mij in Mijn eigen woorden te vangen op de manier die aangeraden was.
[4] Enkelen gingen naar buiten naar leerlingen van het Romeinse recht en ook naar juridische adviseurs van Herodes en ze beloofden hun een grote beloning als ze in staat bleken om Mij op Mijn woorden te vangen.
[5] Al spoedig kwamen dezen met een geveinsde vriendelijke blik en zeiden (dienaren van Herodes): 'Meester, wij weten dat u waarachtig bent en Gods weg op juiste wijze bekend maakt en er niet naar vraagt of iemand het misschien niet eens is met uw leer! Want alleen de waarheid telt voor u en niet het aanzien van een persoon, zodat u ook altijd een vrij oordeel kunt uitspreken. Kijk, wij zijn juristen en vinden het altijd zeer merkwaardig dat wij als joden, die volgens de wet van Mozes vrij dienen te zijn, nu toch belasting moeten betalen aan de keizer van Rome. Wat is uw mening over deze kwestie? Is het juist dat ook wij, joden, de keizer nu belasting moeten betalen, ofschoon we een oorkonde hebben op grond waarvan wij ons ondanks de Romeinse overheersing, vrij mogen bewegen volgens de Mozaïsche wet. Wat hebt u daarop te zeggen?'
[6] Maar omdat Ik meteen al bij hun binnenkomst zeer duidelijk hun arglistigheid opmerkte, keek Ik hen ernstig aan en zei luid: 'Huichelaars, waarom willen jullie Mij op de proef stellen? Laat Me eens zo'n belastingpenning zien!'
[7] Ze lieten Me onmiddellijk een Romeins muntstuk zien.
[8] Ik zei vervolgens: 'Wiens beeltenis staat erop en wiens opschrift?'
[9] Zij antwoordden: 'Zoals u ziet, die van de keizer!'
[10] Ik zei: 'Wel, geef dan aan de keizer, wat de keizer toekomt en aan God wat aan God toekomt!'
[11] Toen zij dat hoorden verbaasden ze zich over Mijn wijsheid en zeiden tegen de priesters: 'Deze wijze moeten jullie zelf maar op de proef stellen want wij zijn niet opgewassen tegen zijn wijsheid!'
[12] Toen gingen ze er vandoor.
[13] En Ik sprak nogmaals vrijelijk met het volk over de onsterfelijkheid van de menselijke ziel, wat een paar Sadduceeën, die daar aanwezig waren, aantrok; na korte tijd kwam Ik met hen in aanraking, wat dadelijk volgt.
[14] Na deze onderhandelingen was het natuurlijk al middag geworden. Daarom vroegen een paar leerlingen Mij of het niet raadzaam was de tempel te verlaten en naar een middagmaal uit te kijken, nu Ik de Farizeeën zo goed als geheel overwonnen had en al het volk op Mijn hand was en in Mij geloofde.
[15] Ik zei: 'Dat kan nog wel een poosje wachten; want de mens leeft niet van brood alleen, maar ook van ieder woord dat uit Gods mond komt. Ik moet werken zolang het dag is; als de nacht komt is er met dit volk niet goed om te gaan en te werken. De Farizeeën zijn nu wel weggegaan om opnieuw te overleggen of Ik misschien niet toch nog op een of andere manier te vangen ben. Daarom zullen ze snel weer terugkomen om het Mij lastig te maken. Maar daar staat een hele groep Sadduceeën, die het ook al op Mij gemunt hebben en zo dadelijk een gesprek met Mij gaan beginnen. Bij die gelegenheid zal het ook niet ontbreken aan de nodige Farizeeën en schriftgeleerden. Daarom blijven we in de tempel, omdat immers ook het volk zich hier ophoudt. Maar als iemand van jullie weg wil g4an om zijn lichaam te verzorgen kan hij dat ook doen; maar Ik heb liever dat jullie hier blijven.'
[16] Toen de leerlingen dat van Mij vernomen hadden bleven ze en niemand van hen verliet de tempel.
«« 196 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.