De bijgelovige slavenhandelaars

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 3 / 229 »»
[1] Toen wij daar nog zaten te eten en te drinken, kwam uit de heldere en volkomen wolkenloze hemel een geweldige bliksemflits, waarop een donder volgde die alles deed dreunen. Allen schrokken ontzettend en vroegen Mij wat dat nu te betekenen had.
[2] Ik zei: 'Dat zullen jullie weldra zien! Dit verschijnsel is voor onze slavenhandelaars al het begin; want terwijl wij hier aten en dronken, arriveerden zij onder aan de berg, en al hun wagens en karren staan daar al. Zij zouden direct met de verkoop van hun waar zijn begonnen als deze bliksem hen niet had gewaarschuwd.
[3] De volkeren in het gebied ten Noorden van de Pontus hebben ook een soort geloofsleer, maar die is natuurlijk uitermate gebrekkig; en deze is helemaal in handen van bepaalde waarzeggers die volkomen afgezonderd van de rest van het volk leven, hun eigen gronden en talrijke kuddes hebben, en merendeels in de bergen in moeilijk toegankelijke hooggelegen dalen wonen. Deze waarzeggers stammen merendeels van de Indiërs af en bezitten derhalve kennis van allerlei magie en toverij, maar zij gaan evenwel nooit of slechts hoogst zelden naar de grote volkeren die in de uitgestrekte laagvlaktes wonen; die zijn echter wijd en zijd met hen bekend en gaan bij aangelegenheden die voor hen belangrijk zijn, naar de genoemde waarzeggers om zich door hen de toekomst te laten voorspellen, natuurlijk tegen niet geringe offers. Bij die gelegenheden vertellen deze wijzen uit de bergen de vragers zo nu en dan ook over hogere en machtige onzichtbare wezens, die hen en alle elementen beheersen, en dat juist zij, de wijzen van de bergen, hun naaste dienaren zijn en heersen over de lagere natuurmachten. Dat verbaast de domme pelgrims natuurlijk altijd in hoge mate, vooral als zo'n waarzegger ook nog een toverkunstje voor hen ten beste geeft.
[4] Onze slavenhandelaars komen met hun waar uit die streken, en dat nu al voor de zevende keer, hoewel pas voor het eerst naar Jeruzalem, omdat zij gewoonlijk hun waren hetzij in Lydië, Capadocië, ook wel in Tyrus en Sidon, of ook in Damascus hebben verkocht. Dit keer hebben zij zich naar Jeruzalem gewaagd en ook nu zouden zij niet hierheen gekomen zijn als Mijn wil hen niet daartoe had aangezet.
[5] Voor zij echter met hun koopwaar uit hun land vertrokken, raadpleegden zij ook een waarzegger of zij geluk zouden hebben met hun handel. En hij zei met een heel ernstig gezicht: ' Als jullie geen bliksem zullen zien en geen donder zullen horen, zullen jullie je waar wel aan de man brengen.' Dat was alles wat de waarzegger tegen hen zei. De slavenhandelaars beschouwden dat als een goede voorspelling, omdat zij dachten dat er zo laat in het jaar wel geen onweer meer zou komen. Maar deze geweldige bliksem met die hevige donderslag heeft hen nu uit de droom geholpen, en nu staan ze radeloos beneden aan de berg. Maar voor wij naar beneden gaan, zullen er nog een paar van die bliksems volgen, waardoor onze slavenhandelaars nog meer schrik wordt aangejaagd, en wij gemakkelijker met hen kunnen praten!'
[6] Toen zei een van mijn eerste leerlingen: 'Wie weet wat voor taal zij spreken?'
[7] Ik zei: 'Dat gaat je voorlopig niets aan; Mij is geen enkele taal ter wereld vreemd! Maar deze mensen spreken voor het merendeel de taal van Indië, die overeenkomt met het oer-Hebreeuws.'
[8] Daarop zei de leerling niets meer, en ook de tweede bliksem werd gevolgd door een zeer heftige donderslag, en snel daarop de derde; maar ze sloegen alle in de grond en richtten geen schade aan.
[9] Na de derde bliksem kwam er echter snel een bijzonder mooie jongeman de kamer binnen, boog diep voor Mij en zei met een lieflijke maar toch mannelijk flinke stem: 'Heer, U riep mij, hier ben ik om Uw heilige wil uit te voeren!'
[10] Ik zei: Je komt van Cyrenius en van Jarah?'
[11] De jongeman zei: Ja, Heer, volgens Uw heilige wil!'
[12] Toen herkenden de eerste leerlingen Rafaël, gingen naar hem toe en begroetten hem.
[13] Maar de jongeman zei tegen hen: 'O, jullie gelukkigen, die steeds bij de Heer kunnen zijn die hier in Zijn hoogste wezen aanwezig is! - Geef mij, voor wij overgaan tot een groot en belangrijk werk, ook wat te eten en te drinken!'
[14] Toen wedijverden allen met elkaar om de jongeman te eten en te drinken te geven. De Romeinen nodigden hem uit en ook alle anderen deden alles om de jongeman van dienst te zijn; want allen waren diep onder de indruk van de gratie van de jongeman. Zij zagen hem aan voor een buitengewoon mooie zoon van een aardse moeder, aan wie Ik gevraagd had om Mij na te reizen. Alleen de eerste leerlingen wisten wie de jongeman was. Hij at en dronk alsof hij uitgehongerd was, en allen verbaasden zich dat de jongen zoveel naar binnen kon werken.
[15] Maar Rafaël glimlachte en zei: 'Beste vrienden! Wie veel werk verricht, moet ook veel eten en drinken! Is het niet?'
[16] Agricola zei: 'O, ongetwijfeld, waarachtig hemels mooie jongen! Maar vertel me eens, wie je vader en wie je moeder zijn, en uit welk land je afkomstig bent!'
[17] Rafaël zei: 'Heb maar geduld! Ik blijf nu een paar dagen hier en in die tijd zul je mij nog wel nader leren kennen. We hebben nu een groot werk te verrichten en daarvoor, beste vriend, moeten we ons goed concentreren!'
[18] Agricola zei: 'Maar, m'n allerliefste en mooie jonge vriend, wat kun jij dan wel doen met je door en door meisjesachtig tere handen? Je hebt nog nooit zwaar werk verricht, en wil je dan nu meteen aan groot en zwaar werk beginnen?'
[19] Rafaël zei: 'Ik heb echter nog nooit zwaar werk verricht omdat ieder werk, ook al komt dat jou nog zo zwaar voor, voor mij heellicht is. Het komende zal je daarvan wel overtuigen!'
[20] Toen zei Ik: 'Het is nu tijd om die gevangenen daar beneden te verlossen en vrij te maken; laten we dus gaan! Maar wie hier wil blijven, laat die hier blijven! ,
[21] Allen vroegen Mij echter of ze mee mochten gaan, en Ik stond hun dat toe. En zo gingen we vlug de berg af en waren al gauw bij onze slavenhandelaars, waaromheen zich al veel volk had verzameld om de arme slaven en hun verkopers aan te gapen.
[22] Ik gaf Rafaël een teken om het nutteloze volk weg te jagen, en hij liet het volk als kaf uit elkaar stuiven. leder liep wat hij maar lopen kon om niet door een paar woeste leeuwen, die zij in hun midden waarnamen, verscheurd te worden.
«« 3 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.