Het achtste gebod

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 34 / 229 »»
[1] Nu vatte het meisje meer moed en zei, terwijl ze me vol vertrouwen aankeek: 'Ja, buitengewoon vriendelijke Heer, als ik U, met wie ik diep in mijn hart zo oneindig vertrouwd ben geraakt, maar niet zou beledigen, dan zou ik U nog wel wat willen zeggen over het achtste gebod; maar voor U, o Heer, - Jehova nu in levende lijve voor ons -moet men zich zeer in acht nemen, opdat men Uw innerlijke, goddelijke heiligheid niet te na komt! En dan is het een beetje moeilijk en lastig om zo vrijuit te spreken!'
[2] Ik zei: 'O jij lieve ziel, daar hoef je bij Mij nooit bang voor te zijn; zeg maar ronduit watje op je hart hebt!'
[3] Helias zei met een uiterst beminnelijk gezicht: 'O Heer, wie Uw wil doet, zondigt niet en daarom zal ik dan ook spreken! Het achtste gebod luidt heel eenvoudig: 'Gij zult geen vals getuigenis geven!' En omdat in de Schrift niet nader is aangegeven over wie men allemaal geen valse getuigenis mag geven, spreekt het wel vanzelf dat men ook over zichzelf geen vals getuigenis moet geven. Want mijn oude rabbi heeft mij werkelijk heel vaak gezegd dat de leugen een allerafschuwelijkste zonde is, want daaruit komt alle kwade listigheid, alle bedrog, alle twist, ruzie, onvrede, oorlog en moord voort. Men moet zich altijd aan de waarheid houden en zeggen wat men met zekerheid weet en voelt, al zou dat ook te eniger tijd op aarde tot ons nadeel zijn! Want een waar woord heeft bij God een veel grotere waarde dan een hele wereld vol goud en edelstenen. Daarom is ook ieder onwaar woord over jezelf een door God verboden vals getuigenis.
[4] En ik durf U hier dan ook openlijk te bekennen, o Heer, dat ik U werkelijk boven alles liefheb! O, mocht ik U zo aan mijn hart drukken als ik zou willen, O, dan kon ik sterven van hoogste gelukzaligheid! Zie, o Heer, nu heb ik over mijzelf beslist geen vals getuigenis gegeven! En zoals ik over mij geen vals getuigenis geef, zo geef ik ook over mijn naaste nooit een vals getuigenis! En daarachter moet de zevende geest van God werkzaam zijn evenals bij de andere geboden. O Heer, ik heb U nu toch niet beledigd?'
[5] Ik zei: 'O, volstrekt niet, M'n lieve dochter, want hoe grootje liefde voor Mij ook moge zijn, Ik houd toch onvoorstelbaar veel meer van jou! Met onze wederzijdse liefde is alles nu duidelijk, maar met het achtste gebod nog niet helemaal! Luister dus, Ik wil je nog op iets wijzen!
[6] Stel dat bijvoorbeeld een rechter aan je vraagt o je niet wat naders weet over een verborgen, grote misdaad, die een heel dierbaar familielid van je zou hebben begaan en waarvan jij wel iets zou kunnen weten. Ook vraagt hij je om aan te geven waar de misdadiger zich bevindt, omdat men hem nog niet heeft kunnen aanhouden. Ik stel in dit geval echter, datje zowel van de misdaad van je zeer naaste familielid alsook van zijn verborgen schuilplaats geheel op de hoogte bent! Wat zou je tegen de rechter zeggen, die je daar vragen over heeft gesteld?'
[7] Heel kordaat zei Helias: 'Heer, wanneer ook dit achtste gebod op de zuivere naastenliefde gebaseerd is, die zegt dat men over niemand een vals getuigenis mag geven om hem daardoor niet te schaden, dan kan toch omgekeerd dit achtste gebod niet inhouden, dat men zijn naaste door een onverbiddelijke waarheid schade moet berokkenen! In zo'n geval zou ik nooit met de waarheid voor de dag komen! Want wie kan ik daarmee helpen? De op straf beluste rechter zeker niet, want hij heeft er geen voordeel van of hij de arme misdadiger in handen krijgt of niet, en de arme misdadiger die misschien berouw heeft van zijn misdaad en zijn leven werkelijk betert, nog minder! Want als ik hem uitlever aan de rechter, is hij misschien voor eeuwig verloren, wat ik zelfs diegene niet zou toewensen die aan mijzelf een misdaad begaan zou hebben. Dus in dat geval zou ik de waarheid duidelijk de rug toekeren en zelfs als het me mijn leven zou kosten geen verraadster worden van de arme misdadiger!
[8] Als volgens Uw uitleg, o Heer, de naastenliefde daarin bestaat dat men voor zijn naaste al datgene moet doen wat men kan wensen dat hij ook voor een van ons zou doen, dan kan mij zelfs de meest rechtvaardige God niet kwalijk nemen, als ik zelfs mijn grootste vijand niet zou willen aandoen, wat ik, als ik in zijn situatie was, beslist ook niet zou kunnen wensen dat een andere naaste mij zou aandoen door mij te verraden. Bovendien heeft God om de een of andere grote zondaar te straffen noch een wereldse rechter en nog minder een verraderlijke verdachtmaking nodig. Hij, de Alwetende, de Rechtvaardigste en Almachtige, zal de misdadiger ook wel zonder een wereldse rechter en zonder mijn mond weten te straffen! Tot op heden is er nog niemand aan Hem ontsnapt, en dus zal ook in het vervolg niemand aan Hem ontsnappen!
[9] Maar nu vraag ik U, o Heer, of Isaaks vrouw voor God heeft gezondigd, toen zij de oude blinde Isaak duidelijk beloog en bedroog door hem voor het verkrijgen van de vaderlijke zegen, de als tweede geboren zoon,Jacob, t~ brengen in plaats van de eerstgeboren, ruwe behaarde zoon, Ezau! Ik vind dat duidelijk bedrog en toch zegt de Schrift dat het volgens de wil van Jehova gebeurde. Maar als dat juist en rechtvaardig voor God was, dan zal het ook juist en rechtvaardig zijn voor U, o Heer, wanneer ik de waarheid achterhoud als die mijn naaste, die mij zelfs nooit iets heeft aangedaan, niet tot nut kan zijn, maar hem alleen veel schade moet toebrengen!
[10] Ik ben nu van mening dat, als God en Mozes in het achtste gebod geen uitzondering hebben gemaakt, juist in dit gebod een grote leemte is opengebleven die alleen door Uw gebod van de naastenliefde opgevuld kan en ook moet worden. Heb ik gelijk of niet?'
[11] Ik zei: 'Aan de ene kant wel, maar aan de andere kant ook weer niet! Want kijk, de misdadiger zou na zijn vlucht geen beter mens geworden zijn, maar zou, wat je misschien niet onbekend is, nog meer en grotere misdaden ten nadele van vele mensen begaan! Maar als je dan het gerecht zou vertellen waar de misdadiger zich ophield, zodat het gerecht hem met zekerheid kan gaan zoeken, dan zou je daardoor toch veel mensen voor grote tegenslag bewaren en hun daarmee een grote liefdedienst bewijzen. Hoe denk je over dit zeer voor de hand liggende geval?'
[12] Toen keek Helias verrast op en wist niet zo goed, wat zij daarop moest antwoorden. Pas na een poosje diep nagedacht te hebben, zei ze: 'Wel, als vanwege een slecht en onverbeterlijk mens vele onschuldigen moeten lijden, dan zegt het verstand, dat het beter is als hij zijn welverdiende straf krijgt. Het is dan juist weer vanwege de ware naastenliefde raadzaam de waarheid te spreken als die gevraagd wordt. Maar of men bij zo'n gelegenheid vrijwillig iemand moet aangeven, kunt U, o Heer, alleen maar bepalen!'
[13] Ik zei: 'Daartoe wordt door Mij niemand aangespoord, maar dat staat jullie vrij! En dus gaan we nu over naar het negende gebod! Hoe luidt dat?'
«« 34 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.