Over menselijke kritiek. De raad van de Heer om zich van alle twijfel te ontdoen. Het innerlijke omgaan met de Heer.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 38 / 229 »»
[1] Helias zei: 'O Heer en Meester in Uw geest van eeuwigheid! Wat moet ik, arm meisje, nog meer zeggen? Want met U over goddelijke zaken spreken, komt me nu net zo voor als wanneer een onnozele dwaas zich zou voornemen om met een eetlepel de hele onmetelijke zee in een emmer te scheppen. Alles wat U zegt, o Heer, is waarheid; maar alle mensen bij elkaar weten totaal niets. Mijn kritiek op het laatste gebod leek mij zo juist als de meest onomstotelijke waarheid van de hele wereld, en wat is er nu van mijn kritiek op de wet overgebleven? Niet alleen helemaal niets, maar een uitspraak waarover men zich een hele eeuwigheid lang zou kunnen schamen, dat men zo dom was om het uit te spreken en daardoor ook zijn eigen domheid pas echt voor iedereen duidelijk zichtbaar heeft gemaakt. Heer en Meester, werkelijk, ik ben nu in hoge mate ontevreden over mijzelf en ik heb er diep berouw over dat ik het ooit heb durven wagen mij in een woordenwisseling met U in te laten! Wat zullen nu alle hier verzamelde wijze mannen van zo'n eigenzinnig en ingebeeld meisje denken? O Heer en Meester, ik begin me nu ontzettend te schamen!'
[2] Ik zei: 'Wel, waarom dan eigenlijk? Ik heb je er immers Zelf om gevraagd, en jijzelf hebt steeds gezegd: wie doet wat Ik wil, zondigt niet! Je hebt alleen maar gedaan wat Ik wilde, en daarom heb je dan ook niet gezondigd en als je niet hebt gezondigd, dan hoef je je ook niet vanwege een of andere zonde voor Mij te schamen. Want wat je hebt gezegd, was niet alleen ter wille van jezelf erg belangrijk, maar ook voor al de anderen, want zij hadden allemaal precies dezelfde twijfels en zijn daar nu geheel en al van genezen. En zie, dat was ook min of meer het werk van jouw waarlijk zeer bedreven tong, en dat was iets heel goeds en helemaal niets slechts en dus hoef je je niet te schamen over wat je hebt gezegd. Jij hebt voor je jeugdige leeftijd een heel zuiver verstand en dat is het aanvankelijke licht van het hart. En wie een juist licht in zijn hart heeft, kan ook gauw en gemakkelijk het echte levenslicht vinden. Begrijp je, wat Ik je daarmee heb gezegd en heb laten zien?'
[3] Helias zei: 'O Heer en Meester, dat begrijp ik goed, maar desondanks ben ik me er toch volledig van bewust dat ik het volkomenste niets in het niets ben en U het volmaaktste alles in alles bent! Maar van nu af aan vraag ik U, o Heer, mij niet meer tot spreken aan te moedigen, want ik ben erg blind!'
[4] Ik zei: 'Je zou nog wel moeten spreken, omdat je ook de profeten verdacht hebt gemaakt; maar omdat je nu inziet en begrijpt dat de wet van Mozes puur goddelijk is en geen gebreken en hiaten in zich heeft alsof het een menselijke wet zou zijn, kun je je de rest nu besparen. Maar als er nog iets is wat je met twijfel vervult, dan kun je het vragen, en dan zal je een licht gegeven worden.
[5] Hier om Mij heen zitten Mijn oudste leerlingen, en die schijnbare jongeman is Mijn dienaar, zoals Ik er nog heel veel heb; ook hem kun je vragen stellen, dan zal hij je net zoals Ikzelf en zoals Mijn leerlingen over alles de juiste opheldering geven. Ikzelf ga nu naar Mijn jongens die zich daar aan de andere kant van deze herberg in een vertrek bevinden, om hen naar buiten te brengen. Maar alleen Lazarus, Agricola, de Romein, en de slavenhandelaar Hibram mogen Mij begeleiden.
[6] Nu weetje, Helias, watje moet doen als je nog meer licht wilt hebben, want Ik moet nu iets anders doen, daar de zon nog maar ruim een half uur aan de hemel zal blijven. Dan komen na zonsondergang de vele uitheemse gasten, die buiten onder de tent hun avondmaal tot zich zullen nemen en dan is er voor Mij geen tijd om buiten tussen de wereldse mensen rond te lopen, maar Ik wil dan* (* 'Ik wil dan' is toegevoegd ) weer hier in jullie midden zijn. Maar als de vreemdelingen na het avondmaal weer naar hun hutten gaan, zullen wij ons gezamenlijk naar buiten begeven, en zullen jullie allen daar wonderbaarlijke dingen beleven. Blijf nu dus hier en sterk elkaars geest tot Ik weer bij jullie terugkom!'
[7] Helias zei nu met een wat bedroefde stem: 'O Heer en Meester, waarom mag ik dan nu niet mee naar buiten? Ik zou toch zo zielsgraag altijd zo dicht mogelijk bij U willen zijn!'
[8] Ik zei: 'Dat is werkelijk heel loffelijk van je, maar je kunt ook zonder Mijn persoonlijke aanwezigheid steeds heel dicht bij Mij zijn, als je in je hart maar dicht bij Mij bent! Zie, in Genezareth bevindt zich ook een heel lieflijk meisje, dat Jarah heet; zij heeft Mij als persoon al bijna een heel jaar niet meer gezien en toch is zij in haar hart nog veel dichter bij Mij dan jij nu! Ik kan ieder ogenblik met haar spreken en zij hoort elk van Mijn woorden heel precies in haar hart en richt zich daar strikt naar. Doe jij hetzelfde, dan zul jij je ook net als die Jarah steeds zeer dicht bij Mij bevinden, ook wanneer Ik niet meer in dit lichaam en vlees op deze aarde zal rondlopen! Begrijp dat en richt je leven daarnaar in, dan zul je het eeuwige leven in je hebben!'
«« 38 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.