De bevrijding van de slaven

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 5 / 229 »»
[1] Op dit ogenblik gaf Ik Rafaël weer een teken om de gevangenen te bevrijden en zij waren ogenblikkelijk vrij en volledig gekleed, terwijl zij voordien naakt waren. Deze plotselinge bevrijding van de jonge slaven veroorzaakte echter om begrijpelijke redenen een ongekend grote sensatie en de leider van de handelaars, die zijn ogen niet geloofde, ging naar hen toe en voelde met zijn handen aan de nu goed geklede slaven en ontdekte dat hun kleding uit volkomen echte kledingstof was vervaardigd en dat het werkelijk zijn eigen slaven waren.
[2] Toen hief hij zijn handen omhoog en zei (de slavenhandelaar): 'Pas nu besef ik duidelijk dat jullie echt in de handen van goden zijn! Maar vragen ook jullie hun om jullie genadig te zijn! Zodra jullie echter helemaal gelukkig zijn, denk dan aan jullie ouders thuis, die in een onbarmhartig land wonen en met veel moeite en arbeid moeten zorgen voor de karige, schrale kost voor hun lichaam en in armoedige en zeer erbarmelijke hutten van leem en stro wonen! Vergaar allerlei kennis en kom dan weer naar ons, opdat het door jullie dan ook bij ons ooit licht en goed wordt, want van nu af aan moeten er geen mensen meer uit onze landen weggevoerd en verkocht worden!'
[3] Toen wendde Ribram zich tot Rafaël, over wiens schoonheid en teerheid hij zich steeds maar bleef verwonderen en zei: 'O onbegrijpelijk zeldzaam mooie jongen! Ben jij dan ook een God, dat je zoiets wonderbaarlijks kon doen? Hoe kon je de banden waarmee deze slaven gebonden waren zo snel losmaken en waar haalde je al die kostbare kleren voor de jongens en de meisjes vandaan?'
[4] Rafaël zei: 'Ik ben geen God, maar slechts door de genade van God Zijn dienaar! Ik kan uit mijzelf net zo weinig als jij, maar als de almachtige wil van God mij doordringt, kan ik alles en dan is niets mij onmogelijk. Wat ben je echter van plan met de tweehonderd slaven die je nog thuis hebt, omdat ze voor de handel nog niet voldoende zijn vetgemest?'
[5] Ribram zei: 'Weetje dat ook al, almachtige jongen?! Wat kan ik nu anders doen dan hen opvoeden tot nuttige en goede mensen en ze verder als mijn eigen kinderen beschouwen! Jou wil ik echter vragen of je mij ook voor hen kleren wilt verschaffen, die ik dan voor hen mee zal nemen.'
[6] Rafaël zei: 'Dat is nu nog niet nodig, maar wanneer je over enkele dagen van hier zult vertrekken en rechtschapen blijft, zullen jij en je metgezellen thuis alles wel aantreffen wat jullie nodig zullen hebben.'
[7] Dat stelde Hibram volkomen tevreden en zijn metgezellen eveneens, en allen bedankten hem en nog meer Mij, de Heer, want al deze handelaars beseften nu, dat Ik alleen de Heer was. Daarna dachten zij echter aan het tamelijk grote aantal wagens en karren - die natuurlijk niet te vergelijken waren met de wagens uit deze tijd - en de al erg vermoeide trekdieren.
[8] En Ribram zei tegen Rafaël: ' Almachtige wonderjongen! Waar zullen wij nu onze wagens, karren en trekdieren onderbrengen en het voer vandaan halen?'
[9] Rafaël zei: 'Daar, binnen de muur die om deze berg heen loopt, welke eigendom van de man is die nu met de Heer spreekt, staat een aantal hutten en stallingen, en ook een voorraad voer voor jullie trekdieren, daar kunnen jullie al je spullen goed onderbrengen.'
[10] Daar was de handelaar Hibram heel tevreden mee en zijn knechten verzorgden zijn wagens, karren en dieren.
[11] Ik zei: 'Omdat nu ook dit werk goed beëindigd is, gaan wij allen thans weer de berg op, en de bevrijde slaven moeten eerst met spijs en drank gesterkt worden. En, Hibram, als je alles in orde hebt, kom dan ook met je metgezellen en knechten, en gebruik als Mijn gasten ook spijs en drank!'
[12] Daarmee waren allen uitermate tevreden en de bevrijde slaven wisten van blijdschap niet wat ze doen moesten. Allen wilden nu naar Mij toegaan en Mij bedanken. Omdat zij echter vanwege hun grote aantal niet tegelijk de ruimte daarvoor hadden, stelden zij zich heel ordelijk op in een kring om Mij heen en vroegen Mij in hun taal of Ik naar hen wilde kijken en luisteren. Toen keek Ik hen allen vriendelijk aan en gaf hun een teken dat ze nu konden spreken.
[13] Daarop zeiden zij diep ontroerd (de slaven): 'O goede vader! Wij danken u dat u ons heeft gered en onze harde boeien heeft losgemaakt. Wij hebben niets om het u ooit te vergelden; maar wij willen u in het vervolg dienen alsof wij uw voeten, handen, ogen, oren, neus en mond zijn. O, laat u ook door ons liefhebben, goede vader! Blijf voortaan een vader voor ons in uw goedheid en liefde, en verlaat ons nooit!'
[14] Daarop omarmde Ik allen in de kring één voor één en drukte ieder aan Mijn borst en sprak daarbij de woorden: 'Vrede zij met je, Mijn zoon, Mijn dochter!'
[15] Toen huilden alle tengere, blondgelokte jongens en de nog teerdere en heel lieftallige jonge meisjes en zij bevochtigden met hun vreugdetranen Mijn handen en voeten.
«« 5 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.