De Romein waarschuwt de tempeldienaren voor de macht van de Heer

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 90 / 229 »»
[1] (De Heer): '(Toen zeiden de Romeinen): 'Toen we weer in Rome terugkwamen, kwam die stad ons echt als een woestijn voor, en toen wij hoorden dat er bij jullie joden ook dergelijke mensen moeten zijn, die hetzelfde onderwijzen en tot hetzelfde instaat zijn als de vreemde man in Opper-Egypte, hebben wij Rome verlaten en ons hier gevestigd om hier, ver van de grote wereld, meer voor onze innerlijke mens te kunnen zorgen; maar in de tempel, die jullie ons zo aangeprezen hebben, hebben we het echt niet gevonden, maar wel enkele keren bij de man waarover jullie merkwaardigerwijze in twijfel verkeren, die echter meer tot stand brengt dan alles wat wij ooit gezien hebben! En zo iemand willen jullie opsporen?! O, wees honderdduizend maal blij dat hij jullie niet opspoort, want als hij daar eenmaal mee begint dan zijn jullie voor nu en altijd verloren!
[2] Want wat zulke ware, volmaakte mensen kunnen, hebben wij meegemaakt en met onze eigen ogen gezien. Wat willen jullie dan bijvoorbeeld doen als hij opeens een paar duizend woeste leeuwen, panters, hyena's en tijgers in jullie stad of alleen maar in de omgeving bijeen roept? Heus, die zouden jullie binnen enkele weken opvreten zonder dat je je tegen hen te weer zou kunnen stellen. Iets dergelijks schijnt hij volgens berichten uit Galilea al eerder te hebben gedaan, wat wij volledig kunnen geloven.
[3] Maar als wij Romeinen voor zo'n heerser over de natuur - wat deze mens blijkbaar is -reeds het allerdiepste respect hebben, wat willen jullie die echte muggen zijn vergeleken bij ons, dan tegen hem beginnen?! Als jullie er niet van afzien, zullen jullie nog in de verschrikkelijkste moeilijkheden komen; daar zijn wij Romeinen volledig van overtuigd!'
[4] Toen de Farizeeën dat van de twee Romeinen gehoord hadden, wisten zij niet wat ze daarop moesten antwoorden. Na enige tijd zei er een, die wat verstandiger was dan de anderen: 'Ja, ja, het kan best zo zijn; maar wat kunnen we er aan doen? Kajafas, de hogepriester, heeft nu eenmaal, met goedvinden van Herodes, dit onherroepelijke besluit genomen, en wij hebben maar te willen wat die twee willen. Als het alleen maar aan ons lag, zouden we de zaak laten gaan zoals ze gaat en rustig het einde afwachten; maar met onze hogepriester is niets te beginnen, en dus moeten we huilen met de wolven in het bos, of we willen of niet.'
[5] De Romeinen zeiden: 'Wie niet naar raad luistert, is ook nooit te helpen. Maar binnenkort zullen jullie aan onze woorden denken! Waar zulke mensen toe in staat zijn, daartoe zijn hele legers niet in staat; want daarvan hebben we ons overtuigd. Of jullie ons geloven of niet, maakt ons niets uit; de zekere gevolgen zullen jullie echter binnen kortere of langere tijd wel het bewijs leveren dat wij Romeinen de volle waarheid hebben gesproken, - want wij hebben veel gezien en meegemaakt.'
[6] Nu staan de beide Romeinen op en verlaten het gezelschap, omdat de domheid en duidelijke slechtheid van de Farizeeën hun te onverdraaglijk wordt.
[7] Maar dan vragen de Farizeeën aan Nikodemus waarom de beide Romeinen zo plotseling zijn weggegaan.
[8] Nikodemus zegt: 'Ja, daar kan ik jullie ook moeilijk een goed antwoord op geven; want mijzelf heeft het ook erg bevreemd. Jullie hadden bij deze gelegenheid niet over Herodes moeten spreken; want die kunnen deze Romeinen op een afstand al niet uitstaan vanwege de snode terechtstelling van Johannes, van wie de beide Romeinen en nog velen met hen, veel verwachtten, en van wie zij beweerden dat ook hij beslist een waar mens was. Ik zeg jullie dat Herodes in de ogen van de Romeinen niet goed aangeschreven staat!'
[9] Een Farizeeër zegt: 'Denk je dat dat de reden is?'
[10] Nikodemus zegt: 'Jawel, jawel, precies; want anders zou ik werkelijk niet weten waarom zij zo plotseling weggingen. Ik zeg jullie echter nog iets: neem je in acht voor de Romeinen; want met hen valt niet te spotten!'
[11] Als de Farizeeën dat van Nikodemus horen, zeggen zij: 'Vriend, we danken je voor je goede zorgen en gaan nu ook weg, zodat we bij klaarlichte dag de tempel bereiken; want de nacht is altijd een vijand van de mens!'
[12] Dan staan de Farizeeën op en gaan zo snel mogelijk op weg.
[13] Nikodemus en iedereen is opgelucht; ook de beide Romeinen komen weer terug bij Nikodemus, en zijn van harte blij van deze ongenode gasten verlost te zijn. Nikodemus beschrijft nu de aanwezigen het derde teken, en legt het hun uit, wat allen zeer verheugt.'
[14] (De Heer): 'Vriend Agricola, zeg Me nu eens hoe deze geschiedenis je bevalt!'
[15] Agricola zei: 'Deze geschiedenis bevalt me dermate, dat ik meteen met een leger Jeruzalem zou willen binnenrukken en dan als een woedende leeuw onder deze god en eerloze schurken te keer zou willen gaan! Maar het was wel goed dat door de beide Romeinen die booswichten uit de tempel een zeker respect voor U en ook voor ons hebben gekregen, en ik geloof dat hun streven om U te vervolgen daardoor wat zal bekoelen. Die twee landgenoten in Emmaüs zou ik graag eens willen opzoeken!'
[16] Ik zei: 'Dat zal morgen gebeuren; ook Ikzelf verlang naar hen. Maar als je denkt dat de ijver van de booswichten uit de tempel daar beneden om Mij te vinden nu wat zal bekoelen, vergis je je enigszins. Uiterlijk gezien zullen zij wel kalmer aan doen, maar in hun innerlijk zijn ze des te duivels er. Maar dat hindert niet; zij zullen Mij niets kunnen doen, tenzij hun oordeel voor de deur staat. -Maar laten we daar over ophouden; Ik vraag jullie nu hoe de echte mens, waarover de beide Romeinen vertelden, jullie beviel.'
[17] Agricola zei: 'Ik kan me heel goed herinneren in Rome meermalen over deze gebeurtenis gehoord te hebben, en ik was daarover heel verbaasd. Ik moet die twee Romeinen beslist persoonlijk kennen! O, deze geschiedenis is buitengewoon wonderbaarlijk en prachtig! Als er maar veel van zulke ware mensen op aarde waren, dan zou het er met alle mensen beter Voor staan! Zou die echte mens nu nog lichamelijk leven?'
[18] Ik zei: 'O ja, hij leeft nog en zal morgen met zijn leerlingen hier aankomen; want hij kreeg in zijn geest bericht van Mij dat Ik hier lichamelijk onder de mensen ben. Hij riep zijn weinige leerlingen en begaf zich op weg hierheen; de dag van morgen zal dus een gedenkwaardige dag worden.'
«« 90 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.