De aankomst in de herberg (5.3.1861)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 111 / 220 »»
[1] Toen ze ongeveer een paar duizend passen van deze plaats waren, zagen wij, die eveneens verder trokken, reeds van verre een ruiter aan komen galopperen. Het duurde niet lang of hij was al bij ons, bleef staan en vroeg ons haastig of wij de groep soldaten niet waren tegengekomen en of die soms joodse kinderen in hun midden met zich meevoerden.
[2] Agricola toonde hem wie hij was, vertelde hem alles en toonde hem ook de geredde kinderen, waarover de ruiter erg verheugd was. En vervolgens gaf hij de ruiter ook de instructie voor de hoofdman, zoals Ik hem tevoren had aangeraden.
[3] Daarop keerde de ruiter snel om en reed ijlings naar de stad, die daar nog ongeveer anderhalf uur gaans vandaan lag, en wij trokken met de kinderen, die zich met veelliefde om Mij heen schaarden, verder op onze weg.
[4] De vijf meisjes, van wie de oudste zeventien en de jongste tien jaar was, klaagden dat ze pijn aan hun handen hadden, omdat die zo strak vastgebonden waren geweest; ook de beide jongemannen klaagden daarover.
[5] Maar Ik streek met Mijn handen over die van hen en vroeg hen of ze nu nog pijn voelden.
[6] Toen zeiden zij (de kinderen) verheugd: 'O goede man, wij voelen nu geen pijn meer! Maar hoe hebt u dat nu gedaan dat wij geen pijn meer voelen? O, u moet wel een wonderbaarlijke heiland zijn! U had immers geen zalf en geen olie, en toch hebben wij nu helemaal geen pijn meer! Thuis hebben wij een grootmoeder, die is al heel lang ziek en geen genezer kan haar helpen; zou u haar misschien ook kunnen helpen op de manier, zoals u ons nu hebt geholpen?'
[7] Ik zei: 'Ja, ja, Mijn lieve kinderen, als we daar komen, zullen we eens zien wat we allemaal voor jullie grootmoeder kunnen doen! Maar hebben jullie niet nog een zieke in huis?'
[8] De kinderen zeiden: 'O, wonderbaarlijke heiland, hoezo vraagt u ons daarnaar, alsof u allang weet dat ook één van onze beste knechten al meer dan een half jaar door een kwaadaardige koorts geplaagd wordt? Bent u dan al eens in onze herberg geweest en hebt u daar overnacht?'
[9] Ik. zei: 'Mijn lieve kinderen, kijk, Ik ben persoonlijk weliswaar nog nooit in jullie herberg geweest, maar met Mijn geest ben Ik overal! En zo weet Ik dan ook alles wat er maar is en gebeurt en kan Ik degenen die er slecht en miserabel aan toe zijn ook helpen als ze werkelijk op God vertrouwen en naar Gods geboden leven en handelen!'
[10] De kinderen zeiden: 'Maar hoe komt dat, dat u zich met uw geest overal heen kunt verplaatsen en dan alles kunt zien en horen wat er overal ook maar is en gebeurt? Dat is toch alleen God mogelijk! Hebt u dan misschien net als de profeten van tijd tot tijd Gods geest in u? Want als de profeten voorspellingen deden werden ze, zoals wij geleerd hebben, met Gods geest vervuld. Bent u misschien ook een profeet?'
[11] Ik zei: 'Ja, Mijn lieve kinderen! Wat Ik in feite echt ben, zouden jullie nu nog niet begrijpen, ook al zou Ik het jullie zeggen. Maar dat van Gods geest in Mij, dat is juist; want zonder die geest kan geen enkel mens iets werkelijk goeds en nuttigs doen. Maar thuis bij jullie ouders zullen wij elkaar nog wel nader leren kennen.
[12] Kijk, daar in de verte komen jullie ouders ons al tegemoet; want ze hebben al van de ruiter gehoord dat jullie je gezond en wel bij ons bevinden! Als jullie willen, kunnen jullie hun nu tegemoet rennen en hun zeggen, dat wij allemaal bij hen onze intrek zullen nemen.'
[13] Toen de kinderen dat van Mij gehoord hadden en hun ouders in de verte herkenden, renden ze hun tegemoet en waren al gauw bij hen, tot grote vreugde van de ouders. Maar wij namen meer tijd; want de omgeving was hier mooi, omdat die hoger gelegen was, en de Romeinen hadden genoeg te zien en te bewonderen en Lazarus en de beide herbergiers, die met ons meereisden, hadden er genoeg over te vertellen.
[14] Toen de ouders van hun kinderen hoorden hoe wij hen uit de handen van de ruwe soldaten hadden bevrijd en dat wij in hun herberg zouden komen, keerden ze om, haastten zich met de kinderen naar huis, om daar voorbereidingen te treffen om ons te ontvangen en te bedienen en alles zo goed mogelijk in orde te brengen. Er bleef hun natuurlijk niet veel tijd over, omdat het vanaf het punt waar wij waren nog slechts een half uur gaans was tot de herberg; maar, zoals eerder gezegd, namen wij de tijd, omdat de Romeinen deze streek in de omgeving van Bethlehem zeer bezienswaardig vonden en veelvuldig naar het een en ander informeerden.
[15] Daarom waren wij tot aan de herberg nog ruim een uur onderweg zodat de bezitters ervan genoeg tijd hadden om voor onze aankomst het meest noodzakelijke in orde te maken en voor te bereiden. Er werd een vet kalf geslacht en goed voor ons klaargemaakt, en nog veel meer .
[16] Toen wij dicht bij de herberg waren gekomen, snelden de beide ouders ons samen met hun zeven kinderen tegemoet, begroetten ons zeer beleefd, verwelkomden ons en bedankten ons met tranen in hun ogen voor de weldaad die wij hun bewezen hadden door hun kinderen te redden.
[17] Ook de kinderen bedankten ons nog eens van ganser harte en zeiden tegen de ouders, naar Mij wijzend: 'Dat is de wonderbaarlijke heiland, die onze zere handen genezen heeft door er alleen maar over te strijken, en ons ook beloofd heeft om onze arme grootmoeder en ook onze knecht helemaal gezond te maken. Hij moet een grote en van Gods geest vervulde wijze zijn, -want hij weet alles wat er waar ter wereld ook maar is en gebeurt!'
[18] De ouders kwamen daarop naar Mij toe en zeiden: 'Wij spreken u, onmiskenbaar grote mensenvriend, nogmaals onze buitengewoon hartelijke dank uit voor de grote weldaad die u onze kinderen bewezen hebt, en wij vragen u dan ook, of u ook onze oude moeder en indien mogelijk ook onze brave knecht zou willen helpen; want wij geloven vast en zonder enige twijfel wat onze kinderen over u verteld hebben, en wij worden in ons geloof bevestigd door de aanwezigheid van de ons welbekende Lazarus uit Bethanië en de beide herbergiers, die wij ook kennen. Want deze mannen zouden niet zo gemakkelijk naar ons toe gekomen zijn als u hen niet hierheen gehaald zou hebben. Maar de andere heren kennen wij nog niet nader; alleen zien we onder hen Romeinen en Grieken, naar hun kleding te oordelen. Zij zijn zeker ook alleen maar ter wille van u te voet hierheen gekomen; want zulke voorname Romeinen maken niet gauw een tocht van enkele uren te voet. Maar hoe dan ook, u bent in ieder geval meer dan u lijkt te zijn! Jullie komen zeker uit de omgeving van Bethanië en zijn vast wel moe; willen jullie misschien het huis binnengaan en daar uitrusten totdat het middagmaal helemaal gereed zal zijn?'
[19] Ik zei: 'Kijk, hier buiten onder de schaduw van jullie vruchtbomen is het aangenamer rusten, en hier staan immers ook een heleboel tafels en banken, die wij kunnen gebruiken! Bovendien weet Ik dat de hoofdman iets eerder dan wij te paard uit Bethlehem hierheen gekomen is, met wie deze staatslieden uit Rome iets te bespreken hebben. Hij sterkt zich nu met zijn twee metgezellen met brood en wijn, en wij willen hem daar niet bij storen; wanneer hij gegeten en gedronken heeft willen wij graag dat hij naar buiten komt om met deze Romeinen te spreken.'
«« 111 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.