De onsterfelijkheid van de menselijke ziel

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 129 / 220 »»
[1] (De Heer:) 'Maar dat de zielen van alle mensen, goed of slecht, na de dood van het lichaam voortleven, daarvan hebben bepaalde meer in zichzelf gekeerde mensen bij alle volkeren op aarde meer dan vele duizendmaal duizenden van de meest sprekende en overtuigende voorbeelden meegemaakt, doordat ze vaak jarenlang contact en leerzame omgang hadden met de zielen van lichamelijk gestorven mensen.
[2] Maar als pure en geheel materiële wereldse mensen daar niet in willen geloven, omdat zij nog nooit iets dergelijks gezien hebben, kan dan soms aan God de schuld gegeven worden? Deze wereldse mensen zoeken het immers nooit en dus vinden ze het ook niet; maar zij die het zoeken, vinden het ook onder alle volkeren op aarde.
[3] Deze Romeinen hebben Mijzelf over dergelijke verschijnselen verteld die zij zelf hebben meegemaakt! Zijn zij voor jou dan onwaar, omdat jij iets dergelijks nog niet hebt gezien en waargenomen?
[4] Achter de hoogste bergen van Azië in het verre oosten bestaat een groot keizerrijk, dat Sihna of China heet. Bestaat het soms niet, omdat jij het nog nooit gezien hebt? En nog verder naar het oosten, helemaal omspoeld door de grote wereldzee, bestaat nog een groot keizerrijk met de naam Jhipon (Japan). Bestaat dat misschien ook niet, omdat jij daar tot nu toe nog nooit iets van gehoord hebt? Ja vriend, op deze aarde bestaan nog heel grote rijken en werelddelen buiten de jou bekende drie werelddelen, ook al ken jij die niet; maar Ik ken ze en kanje zeggen dat ze bestaan en in de toekomst ook door de mensen ontdekt zullen worden.
[5] Overalleven al mensen en zij zijn niet verstoken van openbaring van boven en van de kant van geesten die daar ooit ook in het vlees geleefd hebben. Dat zulke zielen van mensen zich echter niet onmiddellijk bij de overgang naar het rijk der geesten in een volmaakt levenslicht kunnen bevinden is toch zeker gemakkelijk te verklaren uit het feit dat ook hier de mensen van wie de zielen erg wereldlievend zijn geworden maar moeilijk en moeizaam op de juiste weg van het levenslicht te brengen zijn. Het lichaam van de mens kan niet iets geloven of willen; het dient de ziel slechts een korte tijd tot instrument voor de werkzaamheid naar buiten toe en zodoende ook voor haar ontwikkeling. Het denken, liefhebben, willen en handelen volgens de waarheden die men heeft leren kennen is een zaak van de ziel.
[6] Hoe moeilijk en moeizaam dikwijls een wereldlievende en tot traagheid geneigde ziel evenwel het zuivere goede en ware begrijpt en besluit daarnaar te handelen, kun je aan je eigen kinderen merken; en zo vergaat het een ziel die hier verwaarloosd is zeker nog veel erger in de grote wereld aan gene zijde, omdat zij tijdens het leven in het lichaam geleefd heeft op basis van allerlei verkeerde opvattingen en van daaruit in het valse en boze. Een dergelijke levensbasis is echter hetzelfde als een verharding van de liefde en van de wil van de ziel, die beide evenwel het leven en het individuele bestaan uitmaken. Wanneer Ik dan van zo'n ziel haar liefde en haar wil in één keer zou weghalen, zou daardoor immers ook de hele ziel weggehaald zijn!
[7] Daarom moet er met zulke zielen heel behoedzaam te werk gegaan worden, om ze geleidelijk aan, zonder dat ze daar iets van merken, op de juiste weg te brengen. Maar daar is wel een allerhoogste goddelijke liefde, wijsheid en geduld voor nodig; want men moet een dergelijke ziel, steeds alleen maar als het ware van buitenaf op haar inwerkend, door haar willen streven en handelen steeds in zulke situaties laten komen, waarin ze zich bewust begint te worden van het feit dat ze zich in grote dwalingen bevindt. Als een ziel die in zichzelf begint waar te nemen, wordt in haar ook de wens wakker om te weten te komen waarom ze bij wijze van spreken niet op groen gras, maar slechts op tamelijk duistere en onvruchtbare woestenijen terechtkomt.
[8] Welnu, in zo'n toestand is het dan pas het moment om zo'n ziel een wijze geest te laten ontmoeten, die er als gelijkwaardig uitziet en die vervolgens met haar over een en ander kan spreken; daardoor wordt het dan in zo'n verdwaalde zielook al lichter en begint ze nu als het ware helemaal uit zichzelf in te zien dat ze zich in grote dwalingen bevindt, en begint ze steeds meer en meer naar het ware licht te verlangen.
[9] Je ziet nu heel gemakkelijk in, dat een ziel in een dergelijke reeds betere toestand al anders begint te denken en haar liefde en haar wil, als haar eigenlijke ik, leven en bestaan, uit zichzelf een andere richting inslaat; als dat gebeurt, komt een ziel, ook al wandelde ze voorheen nog zo in het duister, ook weldra zonder veel moeite tot het ware levenslicht.
[10] Maar een volgens jouw mening heel plotselinge verandering van de ziel zou nagenoeg haar algehele vernietiging betekenen. Ik zou toch ook, in plaats van hier bij de joden, bij jullie Romeinen of ook bij een ander heidens volk kunnen optreden als datgene wat Ik hier ben; maar wat zou dat bij het blinde en zeer bijgelovige volk voor uitwerking gehad hebben, waartegen ook de meest wijze leer niets geholpen zou hebben? Kijk, het volk zou Mij voor de een of andere God zijn gaan houden en begonnen zijn Mij te aanbidden en Mij grote offers te brengen, en Mijn leerlingen, die ook al veel in Mijn naam kunnen doen, zou het vol verbazing als halfgoden hebben beschouwd en voor hen ook offeraltaren en zelfs tempels gebouwd hebben, en zo zou Ik bij een heidens volk het afgodendom niet alleen niet te gronde gericht, maar alleen maar versterkt hebben.
[11] Maar de joden, die vooral in deze tijd voor het merendeel totaal ongelovig zijn geworden, hoewel zij de Schrift en de belofte van Mijn komst naar deze aarde hebben en door de overlevering toch nog weten hoe God het volk geleid heeft, ook al twijfelen ze daar aan, zijn nog het meest geschikt om Mijn persoonlijke aanwezigheid te verdragen, omdat ze met Mi: geen afgoderij kunnen bedrijven. Want degenen die Mij kennen, weten ook uit de juiste bron wie Ik ben; maar de ongelovigen houden Mij voor een magiër en de middenklasse houdt Mij voor een profeet. Zodoende is daar door Mijn aanwezigheid van geen enkele ziel haar eigenheid en haar vrije wil in gevaar en daarom moet het licht dan ook van het joodse volk naar de hele wereld uitgaan.
[12] Wanneer jij met je scherpe verstand hetgeen Ik je nu gezegd heb nauwkeurig onderzoekt, zul je je er wel bewust van worden dat jij Mij met een heel verkeerde mening benaderd hebt.
[13] Wanneer God de mensen niet nodig gehad zou hebben voor een steeds grotere verzadiging van Zijn liefde, zou Hij ze ook nooit geschapen hebben; maar aangezien Hij ze geschapen heeft, bekommert Hij Zich ook om hen en om hun eeuwige behoud en laat daarmee zien dat Hem aan de mensen alles gelegen is. Daarom zou de mensen ook alles aan God gelegen moeten zijn! Heb jij, Mijn vriend, dat nu goed begrepen?'
[14] De hoofdman, die vol verbazing en door diep ontzag gegrepen naar deze les van Mij geluisterd had, zei: 'Heer en Meester, zoals U nu gesproken hebt, heeft nog geen wijze ooit tegen een mens gesproken! U hebt mij nu pas volkomen getoond wie U bent. Ik dank U voor de grote genade die U mij nu bewezen hebt, maar vraag U ook van ganser harte om vergeving voor het feit dat ik zo brutaal en dom tegen U heb durven spreken.'
[15] Ik zei: 'Wie spreekt, zoals jij gesproken hebt, neemt de waarheid serieus en Ik geef hem dan graag een echt licht; maar wie koud noch warm is, maar lauw, die is Mijn levenslicht ook niet waard en zal het ook niet ontvangen zolang het hem daar ook niet in volle ernst om te doen zal zijn. Maar Ik weet dat het heel veel heidenen onder jullie daar allang serieus om te doen was, terwijl de joden steeds lauwer en lauwer geworden zijn; daarom zal het licht nu ook van de joden worden afgenomen en in alle overvloed aan jullie heidenen gegeven worden. Maar zorg en waak ervoor dat het daarna bij jullie niet tot een nieuw heidendom overgaat; want dat zou nog erger zijn dan jullie huidige heidendom! jullie zullen daar weliswaar voor zorgen, maar het optreden van valse profeten uiteindelijk toch niet kunnen verhinderen. Waak dus allemaal en hoedt je voor de valse profeten, die je gemakkelijk aan hun werken zult herkennen!'
[16] Toen kwam er een bode uit Bethanië om te zeggen dat thuis alles klaar was om ons te ontvangen.
[17] Daarop zei Ik: 'Onze rustpauze is nu voorbij en wij zullen dan ook verder reizen. Wie Mij volgen wil, die volge Mij!'
«« 129 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.