De droom van de hoofdman

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 134 / 220 »»
[1] (De hoofdman:) 'Laten nu ook de anderen openlijk vertellen of ook zij hetzelfde gezien en gehoord hebben! Ik verlang dat niet voor niets, want het is mij om de zuivere waarheid te doen, om daarmee aan te tonen dat dit visioen geen droom, maar werkelijkheid was.
[2] Ik heb namelijk eens heel levensecht gedroomd van een van mijn liefste broers, dat wij in Athene bij elkaar waren en met elkaar over een belangrijke aangelegenheid spraken. Ik was destijds nog in Rome en deze broer op het eiland Rhodos, waar hij werk te doen had. Ik schreef de droom die ik had op, om hem niet te vergeten. Maar een half jaar later kwamen ik en deze broer werkelijk in Athene bij elkaar, op dezelfde plaats waar we in mijn droom samengekomen waren, en het onderwerp van ons gesprek was, alhoewel met enigszins andere woorden, hetzelfde als waar wij in de droom reeds een half jaar eerder over gesproken hadden.
[3] Na het gesprek vroeg ik mijn broer of hij een halfjaar eerder in die en die nacht niet ook een dergelijke droom had gehad, zoals ik, en liet mijn broer bij deze gelegenheid de getrouwe aantekeningen zien, die ik meegenomen had naar Athene. Hij las die heel aandachtig door en verwonderde zich er erg over, dat mijn in zekere zin profetische droom nu in Athene bijna letterlijk werkelijkheid was geworden, maar hij verzekerde mij ook, dat hij daar nooit een droom over had gehad en ook niet het minste vermoeden had, dat wij elkaar in Athene zouden zien en spreken. Over het te bespreken onderwerp had hij wel vaak nagedacht en hij had mij daarom in Rome willen bezoeken. Ook had hij dikwijls een sterk verlangen naar mij gehad, maar dat wij elkaar zo heel toevallig in Athene zouden treffen, zien en spreken, daarvan had hij, zoals gezegd, geen enkel vermoeden en nog minder een soortgelijke droom gehad.
[4] Deze droom was voor mij dus iets waars; maar waarom wist mijn broer daar dan niets van, aangezien de zaak hem toch veel meer aanging dan mij ? Wat was mijn broer in mijn droom? Alleen maar een beeld, dat de fantasie van mijn ziel als het ware levend en plastisch vorm gaf en hem de door hem gesproken woorden in de mond legde! Alleen ik was het eigenlijke ik, al het andere was een voortbrengsel van de fantasie van mijn ziel, waarvan ik echter niet kan zeggen, of die zich daarbij vrij en zelfstandig actief of toch alleen maar passief gedroeg.
[5] En dat is dan ook de reden waarom ik hier ook van de anderen -die net als ik nog in het materiële leven zijn -zou willen horen, of ze ten eerste mij ook gezien hebben, zoals ik hen gezien heb, en ten tweede of ze al het andere ook zo hebben gezien en gehoord, als ik het gehoord en gezien heb, en laten zij daarom nu getrouw, waarachtig en vrijuit spreken; want het gaat hier om de allerbelangrijkste levenswaarheid voor ieder mens! Het is echt een aut caesar, aut nihil!* (*Latijn voor: 'De keizer of niets', d.w.z. 'alles of niets'.) Want als dergelijke verschijningen ook alleen maar hetzelfde zijn als dromen, waarmee geen enkel wijs mens een werkelijk en eeuwig voortleven van de ziel na zijn lichamelijke dood kan bewijzen, dan is iedere zedenleer zonder werkelijke waarde, en de wetten en vereisten en beloften ervan hebben alleen voor het tijdelijke en burgerlijke gemeenschapsleven een kleine, maar tevens illusoire waarde; maar wat het geestelijke betreft, hoort het thuis in de oude Augiasstal.
[6] Maar als een dergelijke verschijning werkelijkheid is, bewezen door verscheidene echte vrienden van de waarheid, dan eerst komt de troostende zedenleer, in het bijzonder in haar steeds sterk naar voren komende geestelijke aspecten, in een heel ander licht te staan. Ik ben een grote vriend van de waarheid en heb jullie dit nu in alle ernst voorgelegd; spreek nu dan ook de volle, ongeveinsde waarheid!'
[7] Hierop vertelden allen heel openlijk wat zij gezien en gehoord hadden, en bezwoeren dat hun verhaalongeveinsd waar was.
[8] Toen de hoofdman de verhalen gehoord had en er daarbij volledig van overtuigd raakte dat wat men gezien en gehoord had de volledige realiteit bevatte, zei hij tegen Rafaël: 'Kijk, jonge reus, dat is voor mij nu meer waard dan duizend wijze toespraken, lessen en wonderdaden van de meest buitengewone en bijzondere mensen, die hun medemensen slechts versteld doen staan met woorden en daden, zolang zij zelf onder hen leven, maar als gestorven mensen vervolgens voor altijd verdwijnen en verstommen! De achtergebleven mensen kunnen dan niets anders doen, dan blind en zonder enige verdere overtuiging op goed geluk te geloven, dat het uiteindelijk misschien toch zo zou kunnen zijn als de reeds lang gestorven wijzen de mensen geleerd hebben!
[9] Maar nu geloof ik niet alleen in een eeuwig voortleven van de mensenzielen na de dood van het lichaam, maar ik ben er zelf feitelijk volkomen van overtuigd en kan daarom ook aan heel veel andere mensen verkondigen, dat het oude geloof in een enig ware God en in het eeuwige voortleven van de ziel na de dood van het lichaam een waarheid is, die volkomen helder door diverse onmiskenbare ervaringen bewezen is, en dat ieder mens, wanneer hij trouw volgens het woord en de geopenbaarde wil van de ene, eeuwig ware God leeft, zich daar zelf van kan overtuigen.
[10] O, maar nu heeft ook ieder woord dat ik uit de meest waarachtige heilige mond van de Meester der meesters gehoord heb, voor mij ook pas zijn ware en werkelijke waarde, en ik zal mij ervoor inspannen om deze leer niet alleen bij mijzelf door middel van daden te realiseren, maar ook duizenden naar deze weg te leiden en hen erop te zetten!
[11] Het zou natuurlijk ook wel goed zijn als ik zelf in geval van nood de macht en kracht zou bezitten om ook andere mensen ervan te overtuigen, op de manier zoals wij dat nu meegemaakt hebben, dat ik de volle waarheid spreek; maar voorlopig is dat niet zo nodig, aangezien ieder mens die mij maar een beetje beter kent, maar al te goed weet dat wat ik zeg een goed gefundeerde waarheid moet zijn, omdat ik mij nog nooit tevreden heb laten stellen met woorden alleen.
[12] Dat is nu dus geheel en al in orde en afgehandeld; maar aangezien ik hier nu al een keer mijn droom verteld heb, zou ik dan ook van jou, jonge, wijze reus, graag een kleine toelichting krijgen op de wonderlijke dingen die daarin voorkomen. Want dat die droom beslist heel veel geestelijks bevat, valt niet te betwijfelen! Maar hoe is nu de samenhang met het materiële, dat pas na een halfjaar gebeurde? Wat was het Athene dat ik in de droom zag, en wat was die broer, en waar haalde hij de woorden vandaan die hij, terwijl hij zich als een object buiten zichzelf bevond, tegen mij gesproken heeft? Want de op een of andere manier vrij geworden ziel van mijn broer kon het niet zijn, omdat hij er absoluut niets van wist.'
«« 134 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.